ECLI:NL:HR:2011:BT6844
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip ‘vervreemding’ in de inkomstenbelasting met betrekking tot opties op aandelen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 december 2010, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999. De navorderingsaanslag was opgelegd na bezwaar van belanghebbende, dat door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De zaak draait om een overeenkomst die belanghebbende op 26 november 1999 met D B.V. heeft gesloten, waarin hij toezegde geen gebruik te maken van zijn uitoefeningsrechten met betrekking tot opties op aandelen. De Hoge Raad moest beoordelen of deze overeenkomst de vervreemding van een aanmerkelijk belang inhield. Het Hof oordeelde dat belanghebbende feitelijk afstand had gedaan van het uitoefenen van zijn optierechten, en dat D B.V. haar recht had uitgeoefend om de optierechten terug te kopen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de uitleg van de overeenkomst en de waardering van bewijsmiddelen aan het Hof waren voorbehouden.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.