ECLI:NL:HR:2011:BT6449

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de beoordeling van zelfverdediging in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978 en wonende te Amsterdam, was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander, [betrokkene 1], op 9 juni 2007. De verdachte had tijdens een confrontatie met het slachtoffer een kopje gebruikt, wat resulteerde in snijwonden bij het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, omdat het slachtoffer de verdachte aanviel. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte de mogelijkheid had om zich aan de confrontatie te onttrekken door weg te lopen. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de confrontatie plaatsvond. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden in gevallen van zelfverdediging en noodweer.

Uitspraak

22 november 2011
Strafkamer
nr. 10/04001
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 december 2009, nummer 23/005735-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 juni 2007 te Amsterdam aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond van ongeveer 5 centimeter boven diens rechterwenkbrauw en een snijwond van ongeveer 9 centimeter aan de rechterzijde van diens neus over zijn rechterwang, heeft toegebracht, door voornoemde [betrokkene 1] met dat opzet met een kopje in zijn, verdachtes, hand tegen diens gezicht te slaan, waarbij dat kopje brak."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Mijn roepnaam is [voornaam].
Op 9 juni 2007 ben ik weggegaan uit mijn woning aan de [a-straat] te Amsterdam. Ik liep over de Ceintuurbaan. Ik zag bij de avondwinkel een man staan die ik ken als [verdachte].
Ik zag [verdachte] naar mij toe komen. Ik zag dat hij zijn rechterarm ophief en kennelijk opzettelijk en met kracht mij een klap in mijn gezicht gaf. Op het moment dat [verdachte] mij vol op mijn rechteroog sloeg merkte ik pas dat hij wat in zijn hand had. Ik voelde glas bij mijn rechteroog kapot gaan. [verdachte] had kennelijk een dik leeg glas in zijn hand dat kapot geslagen werd bij mijn rechteroog in mijn gezicht. Ik heb boven mijn rechterwenkbrauw een grote snijwond die is gehecht met ongeveer 7 hechtingen. Aan de rechterzijde van mijn neus over mijn rechterwang heb ik ook een snijwond, hierin zitten meerdere hechtingen.
Ik houd hier littekens aan over voor de rest van mijn leven.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Naar aanleiding van mijn aangifte van 9 juni 2007 merk ik nog het volgende op. Het litteken op mijn neus zal niet meer weggaan."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Letsel aangever:
De aangever, [betrokkene 1], heeft boven zijn rechterwenkbrauw een snijwond van ongeveer 5 centimeter en aan de rechterzijde van zijn neus over zijn rechterwang een snijwond van ongeveer 9 centimeter."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik zal u vertellen wat er gebeurd is op 9 juni 2007. Ik was boodschappen aan het doen in de avondwinkel op de Ceintuurbaan te Amsterdam.
Ik heb met een kopje koffie in mijn linkerhand uitgehaald naar [betrokkene 1]. Ik zag dat het kopje tegen het gezicht van [betrokkene 1] aankwam. Ik zag dat het gezicht van [betrokkene 1] begon te bloeden."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman van de verdachte is het verweer gevoerd dat sprake was van noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer de verdachte een trap gaf en hem daarna bij de keel greep en dat pas daarna door de verdachte (met het kopje in de hand) ter noodzakelijke zelfverdediging is geslagen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Op enig moment op de bewuste dag is op de openbare weg een handgemeen, waarvan de aanleiding voor het hof onduidelijk is gebleven, ontstaan tussen het slachtoffer/ de aangever enerzijds en de verdachte anderzijds.
Uit de verklaring van de verdachte, zoals opgenomen op pagina 21 van het dossier, van de juistheid waarvan het hof thans wil uitgaan, blijkt dat het slachtoffer/aangever het gezicht van verdachte heeft weggeduwd en vervolgens een trap tegen diens borst heeft gegeven. Daarop heeft het slachtoffer/aangever de verdachte bij de keel vastgepakt. Een klant met wie de verdachte een praatje maakte is tussen het slachtoffer/aangever en de verdachte gaan staan toen het slachtoffer/aangever de verdachte bij de keel greep. De verdachte is achterwaarts gelopen toen hij zag dat het slachtoffer/aangever hem nog een keer wilde slaan. Verdachte heeft op dat moment met het kopje uitgehaald naar het slachtoffer/aangever. Het hof begrijpt de gang van zaken aldus dat de verdachte zich heeft kunnen ontworstelen aan de greep om zijn keel en naar achteren is gelopen. Kennelijk, zo leidt het hof hieruit af, was daarvoor de benodigde ruimte. In plaats van zich (wederom) naar het slachtoffer/aangever te begeven en naar hem uit te halen had verdachte weg kunnen lopen. Onder de genoemde omstandigheden kan niet gezegd worden dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Kortom: van een noodweersituatie was geen sprake.
Een beroep op noodweer komt de verdachte niet toe."
2.4. De vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het komt aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ 2010/301).
2.5. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer doen steunen op de grond dat geen sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging omdat de verdachte, die naar het oordeel van het Hof de ruimte had om zich te bevrijden uit de greep van het slachtoffer en naar achteren te lopen, weg had kunnen lopen in plaats van naar het slachtoffer uit te halen.
2.6. In aanmerking genomen dat het slachtoffer het gezicht van de verdachte heeft weggeduwd, de verdachte een trap tegen zijn borst heeft gegeven en hem bij de keel heeft gegrepen, terwijl verder geweld van diens kant nog dreigde, is het kennelijke oordeel van het Hof dat van de verdachte onder de gegeven omstandigheden mocht worden gevergd zich te onttrekken aan de confrontatie, niet begrijpelijk. De bestreden uitspraak is derhalve niet toereikend gemotiveerd.
2.7. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 november 2011.