ECLI:NL:HR:2011:BT6444
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep in jeugdzaak met betrekking tot volmacht advocaat
In deze zaak, die op 1 november 2011 door de Hoge Raad werd behandeld, ging het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep in een jeugdzaak. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 19 augustus 2010 was gewezen. De advocaat van de verdachte, mr. H.W.F. Klarenaar, had een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker gegeven om cassatie in te stellen. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of deze volmacht voldoende was om de verdachte ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de schriftelijke volmacht van de advocaat aan de griffiemedewerker niet voldeed aan de vereisten. De volmacht moest namelijk expliciet vermelden dat de advocaat door de verdachte was gemachtigd om het cassatieberoep in te stellen. In dit geval ontbrak deze expliciete machtiging in de brief van mr. Klarenaar. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het beroep, omdat de vereiste machtiging ontbrak. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke en expliciete volmachten in het proces van cassatie, vooral in jeugdzaken waar de belangen van de verdachte op het spel staan. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.