ECLI:NL:HR:2011:BT6441

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03705
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep en bijzondere volmacht in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen, maar het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de brief van de verdachte aan de Rechtbank, waarin hij zijn hoger beroep aankondigde, moest worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad stelde vast dat de inhoud van de brief voldoende was om te concluderen dat de verdachte de intentie had om hoger beroep in te stellen, ondanks dat de brief niet voldeed aan alle eisen die in eerdere rechtspraak waren geformuleerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De zaak betreft een verdachte die in 1972 geboren is en woonachtig is in [woonplaats]. De verdachte had eerder te maken gehad met verkeersboetes en had een motorfiets die niet verzekerd was. De verdachte had in zijn brief aan de Rechtbank aangegeven dat hij hoger beroep wilde aantekenen tegen een vonnis van de Kantonrechter, maar het Hof oordeelde dat hij dit niet op de juiste wijze had gedaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat de brief van de verdachte, gezien de context, als een geldige volmacht moest worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

29 november 2011
Strafkamer
nr. 10/03705
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 augustus 2010, nummer 22/001156-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.1. Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een brief van de verdachte van 24 februari 2010, gericht aan de "Rechtbank Middelburg t.a.v. Sector Straf", voor zover hier van belang, inhoudende:
"Onderwerp: instellen hoger beroep
Parketnummer 12/810809-08
Geachte heer, mevrouw,
Langs deze weg wil ik, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats], beroep aantekenen tegen het vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen op 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08.
Ik ben eigenaar/houder van de motorfiets voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Deze motor heeft altijd in mijn garage gestaan van mijn woning in [woonplaats]. Deze motor bevond zich niet in een goede rij-technische staat en het was de bedoeling deze in de loop van de tijd rij-technisch in orde te maken.
Op 23 oktober 2007 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734420764, betaald van 320 euro ter zake het niet sluiten en in stand houden van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Ik heb hierna echter, door omstandigheden, verzuimd alsnog een verzekering voor mijn motor af te sluiten.
Op 8 februari 2008 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734630075, betaald van 320 euro, eveneens ter zake hetzelfde feit.
Op 4 september 2008 heb ik een verzekering afgesloten voor mijn motor.
Op 16 februari 2010 ontving ik per aangetekende post een gerechtelijk schrijven, te weten een Betekening In Persoon van een vonnis, gewezen door de Kantonrechter te Terneuzen op 3 maart 2009, voorzien van het parketnummer 12/810809-08. Dit vonnis hield een hechtenis voor de duur van 2 weken dagen in, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Mijn bezwaar tegen dit vonnis is, dat ik mij niet kan herinneren hiervan correspondentie te hebben ontvangen anders had ik deze zeker betaald. Ik heb eerdere CJIB beschikkingen namelijk tijdig betaald. Het was ook nooit mijn bedoeling en opzet geweest de mij opgelegde boetes niet te betalen.
Ook wil ik u vragen mij geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen daar ik mijn rijbewijs echt nodig heb voor mijn werk.
Ik heb mij m.i. nooit verkeersgevaarlijk gedragen daar de motor nooit op de weg is geweest ten tijde van het niet verzekerd zijn.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.
Met vriendelijke groet,
[verdachte].
[Handtekening]."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2010 houdt onder meer in:
"De voorzitter merkt op dat het hoger beroep door de verdachte niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die vermeld staan in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, in de op 24 februari 2009 (het hof leest: 2010) ter griffie van de rechtbank Middelburg ingekomen brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen zoals staat aangegeven onder punt 10 van de toelichting op de procedure."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te Middelburg van 3 maart 2009. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"De verdachte heeft middels een op 24 februari 2010 bij de griffie van de rechtbank waar het vonnis in eerste aanleg is gewezen ingekomen brief hoger beroep ingesteld van dat vonnis. In deze brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingesteld hoger beroep, nu het instellen van het hoger beroep niet heeft plaatsgevonden op de wijze als bedoeld in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering."
2.3. Gelet op de onder 2.2.1 weergegeven inhoud van de aldaar vermelde brief - die bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uiting van verdachtes wens om tegen het daarin vermelde vonnis van de Kantonrechter het rechtsmiddel aan te wenden hetwelk volgens de wet daartegen openstond, zijnde: hoger beroep - had deze brief behoren te worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv.
De omstandigheid dat deze brief van de verdachte niet voldoet aan alle in HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102 geformuleerde eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 november 2011.