ECLI:NL:HR:2011:BT6441
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep en bijzondere volmacht in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen, maar het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de brief van de verdachte aan de Rechtbank, waarin hij zijn hoger beroep aankondigde, moest worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad stelde vast dat de inhoud van de brief voldoende was om te concluderen dat de verdachte de intentie had om hoger beroep in te stellen, ondanks dat de brief niet voldeed aan alle eisen die in eerdere rechtspraak waren geformuleerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De zaak betreft een verdachte die in 1972 geboren is en woonachtig is in [woonplaats]. De verdachte had eerder te maken gehad met verkeersboetes en had een motorfiets die niet verzekerd was. De verdachte had in zijn brief aan de Rechtbank aangegeven dat hij hoger beroep wilde aantekenen tegen een vonnis van de Kantonrechter, maar het Hof oordeelde dat hij dit niet op de juiste wijze had gedaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat de brief van de verdachte, gezien de context, als een geldige volmacht moest worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep.