ECLI:NL:HR:2011:BT6412
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door ontoereikende motivering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1970, die werd beschuldigd van het verkrijgen van onverklaarde inkomsten. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet voldeed aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verbinding met artikel 415 en 359, derde lid, van hetzelfde wetboek. Dit artikel vereist dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. De Hoge Raad constateerde dat het Hof weliswaar delen van een rapport van een strafrechtelijk financieel onderzoek als bewijsmiddel had gebruikt, maar dat deze delen enkel conclusies van verbalisanten bevatten en niet de feiten en omstandigheden die aan deze conclusies ten grondslag lagen. Hierdoor was de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om de onderliggende feiten en omstandigheden duidelijk te documenteren.