3.4 In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde vergoeding van belastingschade. Daartoe overwoog het hof, kort weergegeven, als volgt.
(a) wilsovereenstemming over de arbeidsovereenkomst Gelet op de overeenstemming op 23 december 2004 over de termsheet waarin de essentialia van de arbeidsovereenkomst waren opgenomen, waarna [verweerder] als bestuurder van TomTom in het handelsregister is ingeschreven en op 10 januari 2005 zijn werkzaamheden is begonnen en hem het overeengekomen loon over januari en februari 2005 is betaald, mocht [verweerder] vertrouwen dat tussen partijen een dienstverband is aangegaan, met de afspraak dat de termsheet nog zou worden uitgewerkt in een meer gedetailleerd arbeidscontract (rov. 4.5). Daaraan staat niet in de weg dat [verweerder] eind januari 2005 op basis van informatie van Deloitte en Stibbe tot de conclusie is gekomen dat de belastingheffing over de toegekende optierechten tweemaal hoger zou uitvallen, en dat hij deze kwestie op 26 januari en op 2 en 3 februari 2005 bij [betrokkene 1] heeft aangekaart en heeft verzocht voor het belastingnadeel te worden gecompenseerd (rov. 4.6). Het beroep van TomTom c.s. op oneigenlijke dwaling omtrent de omvang van de belastingheffing over de optierechten staat niet aan bescherming van het bij [verweerder] opgewekte vertrouwen in de weg, nu bij toekenning van de optierechten is bedongen dat de belastingheffing voor rekening van [verweerder] zou komen, zodat TomTom c.s. daarvan geen nadeel konden ondervinden (rov. 4.7).
(b) beëindiging van de arbeidsovereenkomst in februari 2005
TomTom c.s. mochten de uitlatingen van [verweerder] op 2, 3 en 5 februari 2005 overeenkomstig de zin die zij daaraan redelijkerwijs mochten toekennen, in het licht van de overige omstandigheden niet opvatten als een ondubbelzinnige wilsverklaring van [verweerder] gericht op beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst in het geval zijn verzoek tweemaal zoveel optierechten toe te kennen niet werd ingewilligd. Zij hadden op 8 februari 2005 eerst dienen te verifiëren of de wil van [verweerder], na de afwijzing van zijn verzoek, daadwerkelijk op beëindiging was gericht, omdat zij ermee rekening dienden te houden dat [verweerder] de kwestie rond de optierechten weliswaar hard speelde, maar dat hij het niet op een ontslag wilde laten aankomen. (rov. 4.9 - 4.11)
Een proeftijdbeding is niet (rechtsgeldig) overeengekomen, zodat het beroep van TomTom c.s. op een tijdens de proeftijd verleend ontslag niet opgaat (rov. 4.12).
De arbeidsovereenkomst heeft derhalve voortbestaan tot 15 juni 2005 (rov. 4.14).
(c) aanspraak op ontslagvergoeding
Gelet op de tekst van het door [betrokkene 1] gemaakte voorbehoud met betrekking tot de ontslagvergoeding (hiervoor in 3.1.(viii)), is de door TomTom c.s. daaraan gegeven uitleg dat de aanspraak op de vergoeding werd opgeschort totdat de definitieve schriftelijke arbeidsovereenkomst was ondertekend, voorshands juist te achten (rov. 4.17).
[Verweerder] heeft een beroep gedaan op art. 6:23 BW, stellende dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de opschortende voorwaarde als vervuld geldt omdat TomTom c.s. op 8 februari 2005 de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst eenzijdig hebben afgebroken in verband met de kwestie van de optierechten (rov. 4.18).
TomTom c.s. hebben op 19 januari 2005 een concept arbeidsovereenkomst aan [verweerder] toegezonden waarin niet alleen de afspraken uit de termsheet waren opgenomen maar ook een niet in de termsheet voorzien proeftijdbeding. [Verweerder] heeft zijn bezwaren tegen dit concept aan [betrokkene 2] (hoofd personeelszaken) toegelicht. Tussen 26 januari en 5 februari 2005 hebben de gesprekken tussen [verweerder] en [betrokkene 1] over het optiedossier plaatsgevonden, waarna TomTom c.s. eenzijdig hebben afgezien van voortzetting van het dienstverband en de onderhandelingen over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst hebben afgebroken. [Verweerder] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. In dit geheel van omstandigheden ligt besloten dat TomTom c.s. hebben belet dat met [verweerder] een ondertekend arbeidscontract tot stand kwam en daarmee de opschortende voorwaarde werd vervuld, terwijl zij daarbij belang hadden. Nu de opschortende voorwaarde betrekking had op een onderdeel van de eind december 2004 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst en [verweerder] op 10 januari 2005 ook feitelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, terwijl hij er groot belang bij had dat een volledig uitgewerkt arbeidscontract in overeenstemming met de afspraken in de termsheet tot stand zou komen en dat de eind december 2004 afgesproken ontslagregeling in werking zou treden, hadden TomTom c.s. zich in redelijkheid behoren te onthouden van het op 19 januari 2005 aanbieden van een arbeidsovereenkomst met een proeftijd en het vervolgens op 8 februari 2005 geheel afbreken van de onderhandelingen over de uitwerking van de gemaakte afspraken. Onder deze omstandigheden verlangen de redelijkheid en billijkheid dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt. (rov. 4.19)
Nu het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van TomTom c.s. is uitgegaan, kan [verweerder] aanspraak maken op de in de termsheet opgenomen 'severence payment'. Het hof stelt de contractuele ontslagvergoeding van [verweerder] vast op een bedrag van € 262.000,-- bruto. Anders dan TomTom c.s. hebben betoogd, is uitbetaling van dit bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, en dient op dit bedrag niet de door de kantonrechter toegekende ontbindingsvergoeding in mindering te worden gebracht. (rov. 4.21 - 4.26)
(d) optierechten
Gelet op de in de termsheet opgenomen afspraak met betrekking tot de optierechten (hiervoor in 3.1.(vii)), het inhouden van de over de optierechten verschuldigde loonbelasting in de salarisafrekening over december 2004, en het toezenden aan [verweerder] van het "Grant of Options"-formulier voor 6.000 optierechten met als datum van toekenning 26 december 2004, mocht [verweerder] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat TomTom c.s. hem onvoorwaardelijk 6.000 optierechten hadden toegekend en dat ondertekening van het "Grant of Options"-formulier nog slechts diende ter effectuering van deze toekenning (rov. 4.28). In genoemd formulier is geen vervaldatum opgenomen. Aangezien de arbeidsovereenkomst tot 15 juni 2005 heeft bestaan, kon [verweerder] de effectuering van de uitgifte van de 6.000 optierechten nog geldig aanvaarden door toezending op 16 maart 2005 van de op 9 maart 2005 ondertekende "Grant of Options" (zie hiervoor in 3.1.(xx)). Hierdoor is de uitgifte van de optierechten geëffectueerd per de in de "Grant of Options" genoemde datum van 26 december 2004. (rov. 4.30)
Het "Share Option Plan" is een geschrift waarin een regeling is neergelegd die de rechtspositie van derden beïnvloedt zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud en formulering van die regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is. Het "Share Option Plan" dient daarom naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in die regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. (rov. 4.34)
De gedragingen van [verweerder] van begin februari 2005 voldoen niet aan één van de in de definitie gegeven (vaste) omschrijvingen van "cause" (zie hiervoor in 3.1.(ii)), noch is er een besluit van het bestuur - terwijl het bestuur bovendien redelijkerwijze ook niet kon oordelen - dat sprake was van "such other cause as the Board in good faith reasonably determines provides cause for the immediate termination of employment" (rov. 4.37 - 4.38).
Het verweer van TomTom c.s. dat toekenning van de 6.000 optierechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien a) [verweerder] de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in belangrijke mate aan zichzelf heeft te wijten en b) de hoogte van het met de opties gemoeide bedrag geen recht doet aan het feit dat [verweerder] nauwelijks heeft gewerkt, gaat niet op. In rov. 4.23 is beslist dat de beëindiging van het dienstverband niet in overwegende mate aan [verweerder] kan worden verweten. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat TomTom c.s. na 8 februari 2005 geen gebruik meer hebben willen maken van de diensten van [verweerder], hoewel hij zich daartoe bereid heeft verklaard. (rov. 4.39)