ECLI:NL:HR:2011:BT6403

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake oplichting met valse hoedanigheid

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 mei 2010 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1942 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland'. De verdachte is beschuldigd van oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid en het gebruik van listige kunstgrepen. Op 9 februari 2007 heeft de verdachte in Hoogland, gemeente Amersfoort, een bestelling geplaatst voor rozen en planten ter waarde van ongeveer 527,70 euro, waarbij hij de rekening op naam van een niet-bestaande onderneming, [B] B.V., liet zetten. De verdachte heeft de goederen op rekening laten zetten, terwijl hij wist dat de onderneming niet bestond.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de bewezenverklaring niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof geen reden had om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen, maar dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd. De verdachte had de goederen op rekening laten zetten van een niet-bestaande onderneming en had een valse hoedanigheid aangenomen, wat oplichting opleverde. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken op 29 november 2011.

Uitspraak

29 november 2011
Strafkamer
nr. 10/02412
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 mei 2010, nummer 21/003557-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 februari 2007 te Hoogland, gemeente Amersfoort met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [A] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid rozen en planten met een verkoopwaarde van ongeveer 527,70 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid de rekening op [B] B.V. laten zetten, waardoor [A] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], Medewerkster Service B van politie Utrecht, district Eemland Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0940/07-068263, gesloten en getekend op 26 februari 2007 te Amersfoort, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (p. 3 t/m p.5), voor zover inhoudende de aangifte van [betrokkene 1] - zakelijk weergegeven -:
Ik doe aangifte van oplichting namens [A], gevestigd in het winkelcentrum [C] te [plaats]. Op vrijdag 9 oktober 2007 werd ik gebeld door een klant, welke zich bekend maakte als [verdachte]. Ik hoorde dat [verdachte] twee boeketten met rode rozen wilde bestellen. Hij zou deze bestelling op komen halen en wilde dit op rekening betalen.
Dezelfde dag, vrijdag 9 februari 2007 kwam [verdachte] in de winkel. Hij wilde nog steeds de twee boeketten met rode rozen hebben en vervolgens heeft hij nog meer planten daarbij gehaald, welke hij allemaal op rekening wilde kopen. Het totaalbedrag kwam uit op € 527,70. Vervolgens heb ik zijn gegevens genoteerd.
Op maandag 26 februari 2007 kwam ik er via de administratie achter dat [verdachte] de boven genoemde rekening nog niet betaald had. Ik had van hem twee telefoonnummers genoteerd. Het mobiele telefoonnummer heb ik als eerste gebeld. Ik hoorde dat de telefoon overging, maar dat deze niet opgenomen werd. Vervolgens heb ik het telefoonnummer 033-[001] gebeld. Dit moest het telefoonnummer zijn van zijn zaak [B] B.V. welke gevestigd zou zijn aan de [a-straat 1] te Amersfoort. Ik hoorde dat ik een vrouw aan de telefoon kreeg, welke zich bekend maakte als [betrokkene 2]. Vervolgens heb ik verteld waar ik voor belde. Ik hoorde dat [betrokkene 2] op het adres aan de [a-straat] woonde. Ik hoorde dat [verdachte] bekend stond als een dakloos iemand en een oplichter en dat hij gedetineerd zou moeten zitten in Doetinchem. Ik vermoed daarom dat de zaak ook opgelicht is en dat de rekening niet betaald gaat worden.
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal (p. 8) gevoegde schriftelijk bescheid, inhoudende een nota van [A], d.d. 9 februari 2007, betreffende de verkoop van diverse planten aan [B] B.V., gevestigd aan de [a-straat 1] te Amersfoort, voor een totaalbedrag van € 527,70.
3. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 2], surveillant van politie Utrecht, district Eemland Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0940/07-068263, gesloten en getekend op 12 april 2007 te Doetinchem, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (p. 10 t/m p. 11), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, - zakelijk weergegeven -:
Ik heb inderdaad bloemen besteld op ongeveer 8 of 9 februari 2007 bij de bloemist in [plaats]. Ik ben in de winkel geweest. Ik heb daar verschillende bloembakken en losse rozen meegenomen. Ik heb de rekening ondertekend. Ik heb ook het telefoonnummer van mijn toenmalige vriendin doorgegeven. Deze woont aan de [a-straat 1] in Amersfoort. Hoe hoog de rekening was weet ik niet meer. Het was volgens mij tussen de 500 en 600 euro. Het klopt inderdaad dat ik heb gezegd dat ik een zaak had, [B] B.V."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft de goederen op rekening laten zetten van [B] B.V., een - ook naar (later) eigen zeggen van verdachte - niet bestaande B.V., en hierbij een adres opgegeven dat niet van verdachte was. Reeds gelet hierop is sprake van oplichting zoals tenlastegelegd. Dat aan verdachte een betalingstermijn was vergund die nog niet verlopen was op het moment van aangifte, is onjuist. Die termijn werd immers aan [B] B.V. gegund."
2.4. De bewezenverklaring kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 29 november 2011.