ECLI:NL:HR:2011:BT6391

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01934 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot bedreiging met geweld en overschrijding redelijke termijn in jeugdstrafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', was eerder veroordeeld voor onder andere poging tot bedreiging met geweld. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van een eerdere tenlastelegging, maar hem wel veroordeeld tot jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van de cassatiegronden die door de advocaat van de verdachte, mr. M.G. Vos, waren ingediend.

De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, met betrekking tot de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel en de bewezenverklaring van het feit onder 3. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de poging tot bedreiging met geweld voldoende was onderbouwd en dat de context van de uitlatingen van de verdachte van belang was. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte op 21 maart 2008, samen met anderen, had geprobeerd [slachtoffer] te dwingen iets te doen door bedreigingen uit te spreken.

Daarnaast werd in de uitspraak aandacht besteed aan de redelijke termijn van de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde jeugddetentie. Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie, en bepaalde deze op 173 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/01934 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 april 2010, nummer 21/005143-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 16 maart 2008 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd" en "poging tot het medeplegen van een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen" veroordeeld tot jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de teruggave aan de rechthebbende gelast van twee inbeslaggenomen DVD's. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 350,88 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd van (de Hoge Raad leest) € 350,88, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeven dagen jeugddetentie.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel, tot bepaling van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel op € 350,88, alsmede tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 3 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 3 onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] door bedreiging met geweld te dwingen iets te doen.
3.2.1 Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard, dat:
"hij op 21 maart 2008 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij verdachte of zijn mededader [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden" en/of "luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau", zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beide brigadier van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0918/08-044948, gesloten en getekend op 11 juni 2008, dossierpagina 370-371, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 18 maart 2008 was onder andere [verdachte] op heterdaad aangehouden voor een autobrand op de Maasstraat te Utrecht. [Betrokkene 1] en haar vriend [slachtoffer] hadden een getuigenverklaring afgelegd waarin ze [verdachte] hadden aangewezen als een van de verdachten.
Op 21 maart 2008 heeft de officier van justitie besloten [verdachte] heen te zenden. Inmiddels hadden wij van de recherche begrepen dat [verdachte] gelijk, nadat hij heengezonden was, met zijn vader langs gegaan is op het adres van [slachtoffer] en [betrokkene 1]. Wij begrepen dat [betrokkene 1] erg onder de indruk was van het bezoek van [verdachte] en zijn vader.
...
Hierop is door de recherche besloten een camera te plaatsen, gericht op de woning van [betrokkene 1] en [slachtoffer]. Tevens werd vanuit de surveillancedienst extra toezicht ingezet in de buurt teneinde gevaarzetting te doen afnemen.
Op 22 maart 2008 heb ik [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 1]. Ik hoorde dat [betrokkene 1] vertelde dat zij de nacht ergens anders had doorgebracht. Haar vriend was wel thuisgebleven. Zij vertelde tevens dat haar vriend vertelde dat hij om 20.00 uur bezoek had gehad van een groep jongens. Het enige wat hij kwijt wilde is dat hij naar de politie wil gaan om zijn verklaring in te trekken.
8. De verklaring van getuige [slachtoffer], afgelegd bij de rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank te Utrecht d.d. 15 augustus 2008, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven
...
Die avond zijn er een paar jongens bij me aan de deur geweest. Een stuk of vier jongens, waaronder [verdachte]. Ik ken die jongen omdat hij tegenover me woont. [Verdachte] zei dat ik mijn verklaring die ik had afgelegd moest aanpassen. [verdachte] bleef vrij rustig toen hij dat zei. De anderen waren de boel een beetje aan het opstoken. Op dat moment wist ik nog niet dat die jongen [verdachte] heette, dat weet ik nu. [Verdachte] wilde met me mee gaan naar de politie om mijn verklaring aan te passen.
...
U vraagt mij of [verdachte], toen hij bij mij voor de deur stond, heeft gezegd 'werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die u niet leuk zult vinden'. Niet door [verdachte] volgens mij. Het was volgens mij een andere jongen, maar dat weet ik niet zeker. U vraagt mij of [verdachte] heeft gezegd 'Luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau'. Nee, dat was een andere jongen die dat zei.
De jongens die bij me voor de deur stonden waren jongens van het plein. Daarmee bedoel ik jongens die daar in de buurt wonen. [Verdachte] heeft er de gehele tijd bijgestaan toen ik bij de deuropening stond. Ze waren met z'n vieren.
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk brigadier en agent van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0915/08-044948, gesloten en getekend op 10 juni 2008, dossierpagina 930-934, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
...
Opmerking: Na de aanhouding van [verdachte] zijn twee getuigen op 21 maart 2008 omstreeks 20.00 uur in de Lingestraat behoorlijk bedreigd.
Vraag: Weet jij daar iets van?
Antwoord: ik heb wel een verhaal gehoord daarover. Dat is de overbuurman van [verdachte]. [Verdachte] heeft mij gevraagd om een baksteen door de ruit te gooien bij die man. Ik was met [betrokkene 2 en 3]. [Verdachte] kwam naar mij toe en zei tegen mij Hownie Hownie (fonetisch) dat is Marokkaans voor "help me". Ik ben meegelopen met die jongens. [Betrokkene 4] kwam ook nog aanlopen. Ik stond ongeveer 2 meter van het huis vandaan. De man wilde eerst niet opendoen en toen vroeg [verdachte] mij dat van die steen. Ik kon horen wat [verdachte] tegen de man van dat huis, die getuige dus, zei. [Verdachte] zei dat die man hem had verraden en aangewezen. [Verdachte] vroeg die man mee te gaan naar het politiebureau om te zeggen dat hij, [verdachte], het niet was geweest."
3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met geweld is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat jegens hem geweld zou worden uitgeoefend (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
3.4.1. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof het volgende vastgesteld. De verdachte is op aanwijzing van twee getuigen, [slachtoffer] en [betrokkene 1], aangehouden wegens zijn betrokkenheid bij een brandstichting. Onmiddellijk na zijn vrijlating is de verdachte samen met zijn vader bij [slachtoffer] en [betrokkene 1] langsgegaan. De politie heeft begrepen dat [slachtoffer] van dit bezoek erg onder de indruk was. Hierop is door de recherche besloten een camera te plaatsen gericht op de woning van [betrokkene 1] en [slachtoffer]. [Betrokkene 1] heeft besloten de nacht elders te gaan doorbrengen. Nog diezelfde avond is de verdachte nogmaals bij [slachtoffer] langsgegaan, dit keer samen met een drietal anderen met de mededeling dat [slachtoffer] hem had verraden en dat [slachtoffer] diens voor de verdachte belastende verklaring moest aanpassen. De verdachte zou daartoe met [slachtoffer] mee willen gaan naar de politie. Verder zijn door een of meer van de anderen opmerkingen gemaakt als: "werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden" en "luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau". [Slachtoffer] heeft na dit bezoek tegen zijn vriendin gezegd dat hij zijn verklaring zou gaan intrekken.
3.4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte, waarbij het kennelijk - en terecht - ook de context van het geval mede van betekenis heeft geacht, een poging tot bedreiging met geweld van [slachtoffer] opleveren. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld en de vaststellingen van het Hof, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de aard van het strafbare feit (brandstichting) dat de verdachte volgens [slachtoffer] had gepleegd. De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze 173 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2011.