ECLI:NL:HR:2011:BT6250
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2011 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, die tevens advocaat is, tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de schriftuur, waarin de middelen van cassatie zijn uiteengezet, niet tijdig is ingediend. Volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de schriftuur binnen twee maanden na de betekening van de aanzegging te worden ingediend, op straffe van niet-ontvankelijkheid. De aanzegging was op 28 juli 2010 aan de verdachte betekend, maar de schriftuur kwam pas op 8 oktober 2010 bij de Hoge Raad binnen, wat resulteert in een termijnoverschrijding van meer dan twee maanden.
De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van het naleven van de termijnen in het strafproces, en bevestigt dat een overschrijding van deze termijnen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in het cassatieberoep. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.