ECLI:NL:HR:2011:BT2562

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01945
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van getuigenverzoeken in strafzaken en de toepassing van de juiste maatstaf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en wonende te Wijk bij Duurstede, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor dierenleed. De verdediging had in de appelschriftuur getuigen opgegeven die zij ter zitting wilde laten horen, waaronder dierenartsen van de Universiteit Utrecht. Het Gerechtshof had echter het verzoek om deze getuigen te horen afgewezen, omdat het hof van mening was dat het horen van deze getuigen niet noodzakelijk was voor de verdediging van de verdachte.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen. Volgens de Hoge Raad dient de rechter, wanneer in de appelschriftuur getuigen worden opgegeven, de maatstaf van artikel 288, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering toe te passen. Dit houdt in dat de rechter moet beoordelen of het afzien van het horen van de getuigen de verdachte in haar verdediging schaadt. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof had moeten overwegen of het horen van de opgegeven getuigen noodzakelijk was voor een eerlijke verdediging van de verdachte.

De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door de rechter bij het beoordelen van verzoeken om getuigen te horen in strafzaken, en bevestigt de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
nr. 10/01945
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 26 april 2010, nummer 21/003661-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om J.B.A. Loomans, J.P. Koeman, J.M. Heijltjes en M.H. van Barneveld als getuigen te horen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. Zij in de maand januari 2007 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander nodeloos van pony's en een paard de gezondheid heeft benadeeld door voornoemde pony's en paard te weiden in een weide waar geen beschutting tegen regen en wind aanwezig was en voornoemde pony's te weiden in een weide waar geen plek aanwezig was waar voornoemde pony's konden gaan liggen zonder daarbij nat te worden;
2. zij in de maand januari 2007 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander als houder van dieren, te weten pony's en een paard, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden door deze dieren onvoldoende drinkwater aan te bieden en deze dieren onvoldoende bij te voeren terwijl er in de weide waarin die dieren zich bevonden geen gras groeide en aanwezig was en geen zorg te dragen voor de noodzakelijke hoefverzorging."
2.3. Namens de verdachte is op 11 september 2008 hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoort een door de raadsman van de verdachte op 25 september 2008 ingediende appelschriftuur. Deze houdt het volgende in:
"Ik ben voornemens de navolgende getuigen en/of getuige(n)-deskundige ter zitting te doen horen:
(...)
4. De heer J.B.A. Loomans, dierenarts van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, Yalelaan 12 te Utrecht;
5. De heer drs. J.P. Koeman, dierenarts van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, Yalelaan 12 te Utrecht;
6. drs. J.M. Heijltjes, dierenarts, Yalelaan 1 te Utrecht;
7. Drs. M.H. van Barneveld, dierenarts, Yalelaan 1 te Utrecht (...)"
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2010 houdt het volgende in:
"De voorzitter constateert dat op 25 september 2008, dus binnen de wettelijke termijn van 14 dagen na het vonnis van 11 september 2008, een appelschriftuur met grieven per fax is ingediend.
De raadsman handhaaft zijn verzoek en ten aanzien van de door hem verzochte getuigen wil hij het volgende nader toelichten.
(...)
- J.B.A. Loomans en drs. J.P. Koeman, beiden dierenarts van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, kunnen verklaren over het onderzoek dat zij naar c.q. op de dieren hebben verricht. Dit is van belang nu hun verklaringen zijn gebruikt voor het bewijs.
- drs. J.M. Heijltjes en drs. M.H. van Barneveld beiden dierenarts van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, hebben de vier pony's en het paard onderzocht en kunnen verklaren over wat zij hebben waargenomen en de conclusies die zij daaraan hebben verbonden.
(...)
De advocaat-generaal verzet zich tegen het verzoek van de raadsman. Hij geeft aan dat zijns inziens het noodzaakcriterium hier aan de orde is. Gelet op het feit dat zoveel mensen onafhankelijk van elkaar hebben geconstateerd dat de dieren de nodige verzorging is onthouden en de verdediging enkel stelt dat de dieren wel goed verzorgd zijn, acht de advocaat-generaal het horen van deze getuigen niet noodzakelijk.
Het hof schorst het onderzoek voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede:
- voor wat betreft de getuigen-deskundigen J.B.A. Loomans, J.P. Koeman, J.M. Heijltjes en M.H. van Barneveld is het noodzaakcriterium aan de orde. Het hof wijst het verzoek deze getuigen-deskundigen te horen af, nu de noodzaak daartoe niet gebleken is. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd. Het feit dat de bevindingen van de getuigen-deskundigen zijn gebruikt voor het bewijs maakt dit niet anders.
(...)"
2.5. In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave van getuigen wordt gedaan, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv, behoudens de zich hier niet voordoende uitzondering van art. 418, tweede lid, Sv de in art. 288, eerste lid, Sv voorziene maatstaf te hanteren. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Hof onder ogen had te zien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van J.B.A. Loomans, J.P. Koeman, J.M. Heijltjes en M.H. van Barneveld als getuigen de verdachte niet in haar verdediging wordt geschaad. Het Hof heeft dus een onjuiste maatstaf gehanteerd.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 15 november 2011.