ECLI:NL:HR:2011:BT2561
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek tot het horen van getuigen in een strafzaak met betrekking tot dierenverwaarlozing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1947 en wonende te Wijk bij Duurstede, was aangeklaagd voor dierenverwaarlozing. Het Hof had eerder het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, waarbij de verdediging zich beriep op de noodzaak van deze getuigen voor de verdediging. De getuigen, allen dierenartsen van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, waren voorgesteld om te verklaren over de verzorging van de betrokken dieren. De advocaat-generaal had geconcludeerd dat het verzoek om deze getuigen te horen niet noodzakelijk was, omdat er voldoende bewijs was dat de dieren niet goed verzorgd waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek om getuigen te horen. Volgens de Hoge Raad dient de rechter, wanneer in de appelschriftuur getuigen worden opgegeven, de maatstaf van artikel 288, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te hanteren. Dit houdt in dat de rechter moet overwegen of het afzien van het horen van de getuigen de verdachte in haar verdediging zou kunnen schaden. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van getuigen in strafzaken en de zorgvuldigheid die rechters moeten betrachten bij het afwijzen van dergelijke verzoeken. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de verdediging afhankelijk is van deskundige getuigen om haar standpunt te onderbouwen.