ECLI:NL:HR:2011:BT2556
Hoge Raad
Beoordeling van getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot seksuele misdrijven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was beschuldigd van het seksueel misbruiken van [betrokkene 1], geboren in 1989, in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 3 december 2005. De verdediging had verzocht om de getuige [getuige 1] te horen, die mogelijk relevante informatie kon verstrekken over de zaak. Het Hof had echter geoordeeld dat de verklaring van deze getuige niet van belang was voor de beslissing in de strafzaak, wat leidde tot de cassatie door de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de argumenten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Advocaat-Generaal Aben had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugverwijzing, wat de Hoge Raad nu bevestigde. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en het recht op een eerlijk proces, waarbij de verdediging de mogelijkheid moet hebben om relevante getuigen te horen.