ECLI:NL:HR:2011:BT2556

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01887
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot seksuele misdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was beschuldigd van het seksueel misbruiken van [betrokkene 1], geboren in 1989, in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 3 december 2005. De verdediging had verzocht om de getuige [getuige 1] te horen, die mogelijk relevante informatie kon verstrekken over de zaak. Het Hof had echter geoordeeld dat de verklaring van deze getuige niet van belang was voor de beslissing in de strafzaak, wat leidde tot de cassatie door de verdachte.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de argumenten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Advocaat-Generaal Aben had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugverwijzing, wat de Hoge Raad nu bevestigde. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en het recht op een eerlijk proces, waarbij de verdediging de mogelijkheid moet hebben om relevante getuigen te horen.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
nr. 10/01887
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 april 2010, nummer 21/004552-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van de verzoeken van de verdediging om [getuige 1] ter terechtzitting als getuige te horen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 3 december 2005 te IJsselstein door een andere feitelijkheid [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum] 1989) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal
- met zijn, verdachtes, handen de borsten van [betrokkene 1] aangeraakt en/of
- met zijn, verdachtes, tong aan de vagina van [betrokkene 1] gelikt en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) de vagina van [betrokkene 1] aangeraakt en binnengedrongen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van [betrokkene 1] gebracht en/of geduwd en gehouden en vervolgens bewogen en bestaande die andere feitelijkheid hierin
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhouding(en) voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op [betrokkene 1], welk overwicht is veroorzaakt door het leeftijdsverschil en de lichamelijke en geestelijke verschillen tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1] en de omstandigheid dat hij, verdachte, zich met [betrokkene 1] in zijn, verdachtes, woning bevond en de omstandigheid dat hij, verdachte, de stiefvader van [betrokkene 1] was, en
- dat verdachte de kleding van [betrokkene 1] losmaakte en/of uittrok en
- dat verdachte zijn penis in de vagina van [betrokkene 1] heeft gebracht en/of geduwd en gehouden en bewogen en/of
- dat verdachte (onverhoeds) zijn penis aan [betrokkene 1] toonde."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2010 houdt in:
"De raadsman merkt nog op:
Ik heb een getuige ter terechtzitting meegenomen, te weten [getuige 1]. Die kan verklaren over de gang van zaken met betrekking tot [betrokkene 1 en verdachte]. [Getuige 1] is een nichtje dat aan mij uitgelegd heeft hoe de zaak in elkaar zit en zij kan verklaren dat inmiddels [betrokkene 1] ook [verdachte] beschuldigt van incest. Zij kan verklaren dat [betrokkene 1] gezegd heeft dat [verdachte] en [betrokkene 2] zijn gescheiden omdat [verdachte] ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met zijn dochter, zodat het verhaal steeds gekker wordt. [getuige 1] kan verklaren dat [betrokkene 1] dit heeft verklaard. Zij heeft het van horen zeggen maar dat schijnt in deze zaak ook tot bewijs te mogen dienen.
(...)
Na beraad deelt het hof bij monde van de voorzitter mede:
(...)
Het hof ziet niet de noodzaak tot het horen van de getuige [getuige 1] in.
Door het niet horen van deze getuige is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad aangezien de eventuele verklaring van deze getuige niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. De getuige kan namelijk niet verklaren over het strafbare feit waarvan de verdachte wordt verdacht, aangezien de getuige volgens de raadsman slechts van horen zeggen kan verklaren over mededelingen die door de aangeefster zouden zijn gedaan over gebeurtenissen naderhand, welke gebeurtenissen op zich zelf niet aan het hof ter beoordeling liggen en deel uitmaken van het aan verdachte tenlastegelegde. Voorts zal het hof zichzelf een oordeel moeten vormen over de betrouwbaarheid van de getuigen.
(...)
De verdachte geeft aan dat hij [getuige 1] wil laten getuigen.
De voorzitter verklaart na kort beraad dat het hof het verzoek van de raadsman en de verdachte tot het horen van [getuige 1] afwijst omdat bij hof de noodzaak van het horen niet is gebleken en de verdachte door het achterwege laten van het horen van de getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, onder verwijzing naar de eerder ter terechtzitting gegeven redengeving omtrent het horen van deze getuige."
2.4. Het bestreden arrest houdt in:
"De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen van [betrokkene 1] dient te worden getwijfeld en dat derhalve haar verklaringen leugenachtig zijn en niet voor het bewijs gebruikt mogen worden.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [betrokkene 1] leugenachtig zouden zijn en dus niet voldoende betrouwbaar. Het hof ziet, gelet op zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen."
2.5. In het licht van hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd en in aanmerking genomen dat het Hof is afgeweken van het standpunt van de raadsman dat de verklaringen van [betrokkene 1] niet voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt en daartoe heeft overwogen, dat het geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen, is het oordeel van het Hof dat de eventuele verklaring van de getuige [getuige 1] niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 november 2011.