ECLI:NL:HR:2011:BT2515

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01712 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering verzocht door de Republiek Kroatië en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Leeuwarden. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Republiek Kroatië voor een opgeëiste persoon, die in Nederland woont. De Rechtbank had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek, omdat de Officier van Justitie eerder een identiek verzoek had ingediend dat door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Officier van Justitie in strijd had gehandeld met het gesloten systeem van rechtsmiddelen door opnieuw een uitleveringsverzoek in te dienen zonder dat er nieuwe of gewijzigde omstandigheden waren.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de omstandigheid dat een uitlevering eerder ontoelaatbaar was verklaard, niet in de weg staat aan een nieuwe beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank dit had miskend en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vordering. De zaak werd terugverwezen naar de Hoge Raad, waarbij de opgeëiste persoon werd opgeroepen om te verschijnen voor een zitting op 29 november 2011.

De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om een nieuw uitleveringsverzoek in te dienen, mits er nieuwe of aanvullende informatie beschikbaar is. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtspraktijk rondom uitleveringsprocedures en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in dergelijke zaken.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 09/01712
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden, zitting houdende te Groningen, van 22 april 2009, nummer RK 09/108, op een verzoek van de Republiek Kroatië tot uitlevering van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot oproeping van de opgeëiste persoon voor een nader te bepalen zitting van de Hoge Raad teneinde op het verzoek tot zijn uitlevering te worden gehoord.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. De Rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard (naar de Hoge Raad begrijpt: in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek). De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Voorafgaande procedure
Op een vordering van de officier van justitie van 26 maart 2008 tot het in behandeling nemen van een verzoek tot uitlevering ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet, ingediend door de Republiek Kroatië d.d. 3 september 2007, strekkende tot uitlevering van [de opgeëiste persoon], heeft de rechtbank op 3 september 2008 uitspraak gedaan.
De officier van justitie heeft tegen de uitspraak van 3 september 2008 cassatie ingesteld, maar dit later om hem moverende redenen weer ingetrokken en heeft vervolgens opnieuw een uitleveringsverzoek ingediend bij de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op 3 september 2008 heeft de rechtbank het uitleveringsverzoek ontoelaatbaar verklaard. De officier van justitie heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld, maar dit later weer ingetrokken. De raadsman voert aan dat de officier van justitie kennelijk wist dat de Kroatische autoriteiten met een nieuw uitleveringsverzoek zouden komen, overigens geheel identiek aan het eerste uitleveringsverzoek en er is toen besloten om het nog een keer bij de rechtbank te proberen. Door deze handelswijze is er in feite sprake van een verkapt hoger beroep. De raadsman is van mening dat het openbaar ministerie niet opnieuw een identiek uitleveringsverzoek aan de rechtbank mag voorleggen nu de beginselen van behoorlijke procesorde zich hier tegen verzetten en met name het beginsel van het verbod op willekeur en het beginsel van zuiverheid van oogmerk.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie van mening is dat de rechtbank bij haar uitspraak op 3 september 2008 de uitlevering ontoelaatbaar heeft geacht wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Vervolgens heeft de rechtbank zich in een zogenoemde overweging ten overvloede ook uitgelaten over de dubbele strafbaarheid. Er zijn thans aanvullende stukken ontvangen van de Kroatische autoriteiten. Er is derhalve geen sprake van een identiek verzoek en het openbaar ministerie is ontvankelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van de rechtbank van 3 september 2008 is de uitlevering van [de opgeëiste persoon] op twee gronden ontoelaatbaar geacht: de ongenoegzaamheid van de stukken én het ontbreken van de dubbele strafbaarheid van de aan [de opgeëiste persoon] verweten gedragingen. Het standpunt van de officier van justitie dat de laatste grond in een zogenoemde overweging ten overvloede zou zijn vervat, deelt de rechtbank derhalve niet.
Daarvan uitgaande overweegt de rechtbank dat buiten het geval van aanvulling van ongenoegzame stukken, een uitleveringsverzoek opnieuw aan de rechtbank kan worden voorgelegd indien er sprake is van nieuwe of gewijzigde omstandigheden.
In dit geval bestond de ongenoegzaamheid van de stukken eruit dat geen origineel afschrift van het vonnis op basis waarvan uitlevering wordt verzocht, noch een origineel afschrift van het internationaal bevel tot aanhouding is overgelegd. Met de overlegging van een origineel dan wel een gewaarmerkt afschrift van het vonnis van de County Court te Vukovar van 10 december 2004, alsmede een origineel dan wel gewaarmerkt afschrift van het aanhoudingsbevel van de County Court te Vukovar van 16 maart 2005, zijn de stukken thans genoegzaam.
Met betrekking tot de tweede grond van de ontoelaatbaarheid, te weten de dubbele strafbaarheid, heeft de rechtbank op 3 september 2008 geoordeeld dat de gedragingen waarvoor de opgeëiste persoon door de rechtbank te Vukovar is veroordeeld, in Nederland niet zijn te brengen onder enige van toepassing zijnde strafbepaling.
Door niet in cassatie te gaan, maar nogmaals een uitleveringsverzoek in te dienen bij de rechtbank die reeds inhoudelijk een oordeel had gegeven over de dubbele strafbaarheid, zonder dat er sprake is van nieuwe of gewijzigde omstandigheden dienaangaande, heeft de officier van justitie in strijd gehandeld met het gesloten systeem van rechtsmiddelen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering."
2.3. De omstandigheid dat de uitlevering ter vervolging ter zake van een bepaald feit eerder door de uitleveringsrechter ontoelaatbaar is verklaard, staat niet in de weg aan een nieuwe beoordeling door de uitleveringsrechter van de toelaatbaarheid van de uitlevering ter zake van dat feit. Blijkens haar hiervoor weergegeven overwegingen heeft de Rechtbank dit miskend (vgl. HR 14 april 2006, LJN AU9724, NJ 2006/446). Reeds daarom kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
2.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
beveelt dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 29 november 2011 te 16.00 uur om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 oktober 2011.