ECLI:NL:HR:2011:BT2288
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kwijtscheldingswinst bij fiscale eenheid in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting die aan X B.V. was opgelegd voor het boekjaar 2002/2003. De aanslag was na bezwaar door de Inspecteur verminderd, maar de Rechtbank te Arnhem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de Minister cassatie aantekende.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie ongegrond is. De zaak draait om de vraag of de schuldeiser zijn vordering op voorhand heeft prijsgegeven, wat van belang is voor de toepassing van artikel 3.13, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001. Belanghebbende, die alle aandelen in B Holding B.V. hield, had samen met andere participanten in vastgoedmaatschappen een beëindigingsovereenkomst gesloten met de schuldeiser, F B.V., die hen bevrijdde van hun schuld aan F. De onroerende zaken die als onderpand dienden, werden uiteindelijk verkocht, wat leidde tot een boekverlies voor belanghebbende.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht oordeelde dat belanghebbende een beroep kon doen op de vrijstelling in de Wet IB 2001. Het middel van de Minister, dat stelde dat de vordering op voorhand was prijsgegeven, werd verworpen. De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 23 september 2011.