ECLI:NL:HR:2011:BT2190
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenbeschikking in strafzaak
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een tussenbeschikking van de Rechtbank te Dordrecht. De klaagster had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, met het verzoek om teruggave van inbeslaggenomen goederen. De Rechtbank heeft echter besloten het onderzoek te heropenen en de zaak voor onbepaalde tijd te schorsen, zonder het beklag af te wijzen of gegrond te verklaren. Dit leidde tot de vraag of de klaagster ontvankelijk was in haar cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat in artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat alleen tegen eindbeschikkingen beroep in cassatie kan worden ingesteld. Aangezien de beschikking van de Rechtbank niet als eindbeschikking kan worden gekwalificeerd, maar als een tussenbeschikking, is er geen mogelijkheid voor de klaagster om in cassatie te gaan. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechtspraak om deze conclusie te onderbouwen.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk in het cassatieberoep, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor cassatie tegen een tussenbeschikking. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van beschikkingen in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de procespositie van de betrokken partijen.