ECLI:NL:HR:2011:BT2084
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Cassatie over opzet en strafmotivering in valsheid in geschrifte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrifte, specifiek het valselijk opmaken van formulieren voor de Aanvraag Verklaring Arbeidsrelatie (VAR-verklaring) in de periode van 1 mei 2004 tot en met 8 november 2004. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt op deze formulieren, door te verklaren dat er een BTW-nummer was, terwijl dit niet het geval was. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was en dat de verdachte mocht vertrouwen op de informatie van de medeverdachte. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte.
De Hoge Raad bevestigde de motivering van het Hof en oordeelde dat de opvatting van de verdediging, dat de rechter bij de strafmotivering rekening moest houden met het verschil tussen de bewezenverklaarde periode en het tijdvak waarin de feiten zich hadden voorgedaan, geen steun vond in het recht. De Hoge Raad vernietigde echter de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf werd verminderd tot 95 uren en de vervangende hechtenis tot 47 uren. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, wat leidde tot deze vermindering van de straf.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de noodzaak voor rechters om de opzet van verdachten adequaat te onderbouwen. De zaak illustreert ook de strikte eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld in strafzaken, vooral bij delicten als valsheid in geschrifte.