ECLI:NL:HR:2011:BT1865
Hoge Raad
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het arrest van het hof dateert van 27 januari 2010 en betreft de strafzaak met nummer 21/001867-08. De verdachte, geboren in 1968, had het beroep ingesteld, maar heeft geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is een vereiste volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieberoep. Aangezien er geen middelen van cassatie zijn voorgesteld, kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen in cassatieprocedures.