2.2.5. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs nader onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Het hof stelt op basis van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen het navolgende vast:
I. Op 9 maart 2007 rijden [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [verdachte] in de blauwe Seat Ibiza van [medeverdachte 2] naar coffeeshop [A] in Heerlen.
II. Buiten bij coffeeshop [A] staan twee Duitse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij zijn daar gekomen in de zwarte Renault Clio van [slachtoffer 1].
III. [Betrokkene 1] heeft een gesprek met één van de Duitsers, waarbij de Duitse man zegt dat hij voor EUR 750,-- wiet wil kopen. Er wordt gezegd dat er wiet geleverd kan worden en dat de Duitse mannen even moeten wachten.
IV. De zes onder I genoemde personen rijden met de Seat richting Bocholtz, gemeente Simpelveld. In de auto opperen [betrokkene 1 en 2] het plan om de Duitsers te 'rippen'. Afgesproken wordt dat [betrokkene 1 en 2] bij het Bongerdplein te Bocholtz zullen wachten op de andere vier. Er wordt gesproken over verdeling van de buit.
V. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] worden weer teruggebracht naar de Duitsers in Heerlen. Zij stappen bij de Duitse mannen in de auto om hen naar Bocholtz te loodsen. De auto met daarin [medeverdachte 2], [medeverdachte 3],
[verdachte] en [betrokkene 3] rijdt via een andere route naar Bocholtz dan de auto met daarin de Duitse mannen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Onderweg belt [verdachte] met [betrokkene 1] om te vragen waar zij zijn. De Renault Clio arriveert als eerste bij het park aan het Bongerdplein te Bocholtz.
VI. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] nemen de Duitse mannen mee het park in. [betrokkene 2] stuurt vervolgens een sms-bericht aan [betrokkene 1] met de tekst: "We pakken ze gewoon alleen." [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] raken in gevecht met de Duitse mannen. Tijdens het gevecht bemachtigt [betrokkene 1] de autosleutel van de Renault Clio van [slachtoffer 1] en roept in de trant van: "Dein Auto oder dein Geld".
[Slachtoffer 1] weigert het geld te geven.
VII. [Medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [verdachte] en [betrokkene 3] zijn op dat moment ook bij het park aan het Bongerdplein gearriveerd. Zij horen geschreeuw.
[Medeverdachte 3] en [verdachte] gaan op het geschreeuw af.
VIII. De Duitse mannen zien op enig moment kans weg te rennen.
Het hof' stelt voorts vast dat - zoals ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard - verdachte en de anderen (het hof begrijpt:
[betrokkene 3], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]) aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hadden toegezegd dat zij naar het parkje zouden komen. Hij is vervolgens met zijn vrienden naar hun vaste hangplek nabij dat parkje gegaan. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij met de andere verdachten in de richting van het geschreeuw is gelopen. Hij zag dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de twee Duitse mannen over de grond rolden. Verdachte is vervolgens naar [betrokkene 2] toegelopen.
Op grond van alle boven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met wat overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3], [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] het vooropgezette plan de Duitse mannen van hun geld te ontdoen door hun handelen hebben opgevolgd en ondersteund. Zij zijn naar de afgesproken plaats gereden en zijn afgegaan op het geschreeuw in het park. Het feit dat zij aanwezig waren op de plaats van de 'rip', terwijl die nog gaande was, zorgde voor een getalsmatige versterking, waardoor een meer dreigende situatie is ontstaan. Daarbij wijst het hof op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] die heeft verklaard dat hij zag dat er meerdere personen in zijn richting kwamen, dat hij niet de indruk had dat dit passanten waren en dat dit op hem een bedreigende indruk maakte. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat er drie à vier personen bij kwamen en dat hij erg bang was en om hulp schreeuwde. Toen hij en [slachtoffer 1] wegrenden, werden zij nog even achtervolgd door een persoon. Dit was een andere persoon dan de twee jongens waarmee zij even tevoren in het feitelijk gevecht waren verwikkeld.
Het verweer dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking wordt verworpen."