ECLI:NL:HR:2011:BT1796

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02858
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op bewijsuitsluiting in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De raadsman van de verdachte, mr. R.B. Schmidt, voerde aan dat er onrechtmatig bewijs was verkregen tijdens een doorzoeking op 20 februari 2009, omdat deze zonder machtiging had plaatsgevonden. De verdediging stelde dat de resultaten van deze doorzoeking niet als bewijs mochten worden gebruikt.

De Hoge Raad oordeelde dat indien materiaal, waarover een beroep op bewijsuitsluiting is gedaan, door de rechter niet voor het bewijs wordt gebezigd, de verdachte geen belang heeft bij de bespreking van zijn verweer. De raadsman had in hoger beroep niet duidelijk gemaakt welk materiaal door de gestelde onrechtmatigheden was verkregen, en ook in de cassatieprocedure was dit niet aangegeven. Hierdoor werd het middel als tevergeefs voorgesteld beschouwd.

De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet. De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie, aangezien het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, en is uitgesproken op 1 november 2011.

Uitspraak

1 november 2011
Strafkamer
nr. 10/02858
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 14 juni 2010, nummer 24/001594-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1976, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gedaan beroep op bewijsuitsluiting.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Onder cliënte zijn tijdens meerdere doorzoekingen veel spullen inbeslaggenomen. Namens de verdediging is ten aanzien van de doorzoeking van 20 februari 2009 aangevoerd dat de resultaten van die doorzoeking niet als bewijs mogen worden gebezigd, omdat die doorzoeking zonder machtiging en aldus onrechtmatig heeft plaatsgevonden."
2.3. Vooropgesteld wordt dat indien materiaal ten aanzien waarvan een beroep is gedaan op bewijsuitsluiting door de rechter niet voor het bewijs wordt gebezigd, de verdachte geen belang heeft bij de bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376, rov 3.7).
2.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat door de raadsman in hoger beroep niet is aangegeven welk materiaal door de gestelde onrechtmatigheden zou zijn verkregen en dat ook in het cassatiemiddel niet is aangegeven op welk door het Hof gebezigd bewijsmateriaal het verweer het oog had, is het middel tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 november 2011.