ECLI:NL:HR:2011:BT1795

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02845
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vormverzuim en strafvermindering in een seksuele geweldszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Turkije in 1976, was beschuldigd van het seksueel geweld tegen een slachtoffer op 4 april 2009. De verdachte had zijn slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen door geweld te gebruiken, waaronder het dichtknijpen van de neus en het met kracht in de stoel duwen van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een ernstig vormverzuim, wat zou moeten leiden tot strafvermindering. Dit verweer werd door het Hof verworpen, waarbij het Hof oordeelde dat er geen ernstige schending van de goede procesorde had plaatsgevonden. De verdediging stelde dat de politie te lang had gewacht met de aanhouding van de verdachte, waardoor bewijs verloren kon gaan, zoals camerabeelden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de politie niet doelbewust had gewacht met de aanhouding en dat er geen sprake was van een onredelijke vertraging in het opsporingsonderzoek. De Hoge Raad bevestigde dat het verweer van de verdachte niet kon leiden tot cassatie, omdat het Hof de situatie begrijpelijk had geacht en geen vormverzuim had vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

15 november 2011
Strafkamer
Nr. 10/02845
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 april 2010, nummer 20/003401-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat sprake is geweest van een vormverzuim dat tot strafvermindering dient te leiden. De klacht luidt dat het Hof het aan te leggen toetsingskader heeft miskend.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 4 april 2009 in Nederland, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en zijn tong in de mond geduwd/gebracht van [slachtoffer] en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [slachtoffer] met kracht in de stoel van de personenauto heeft geduwd/gehouden en haar neus heeft dichtgeknepen en haar (met kracht) in de borst en tepel heeft geknepen en (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Met betrekking tot de strafoplegging is van de zijde van verdachte het verweer gevoerd dat er sprake is geweest van een ernstig vormverzuim, hetgeen dient te leiden tot een matiging van de op te leggen straf. Door de raadsvrouw van verdachte is te dien aanzien het volgende aangevoerd.
Verdachte is eerst twee en een halve maand na het doen van aangifte aangehouden, terwijl zijn gegevens bij de politie binnen enkele dagen na het beweerdelijk begane feit bekend waren. In de tussengelegen periode is er geen nader opsporingsonderzoek verricht naar de persoon van verdachte en ook de getuigen zijn pas na geruime tijd, te weten in mei en juni, door de politie gehoord. Door zo te lang wachten met de aanhouding van verdachte, te weten tot 15 juli 2009, is hem de mogelijkheid ontnomen de eventueel voorhanden zijnde camerabeelden op te vragen teneinde zijn stelling, dat hij wel degelijk op de Bosschendijk bij het Chinese restaurant zijn auto had geparkeerd en dat de verklaring van het slachtoffer dat hij naar een afgelegen plek in het bos was gereden derhalve niet juist is, te staven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dergelijke beelden doorgaans slechts korte tijd worden bewaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. De omstandigheid dat de politie niet lichtvaardig tot aanhouding van de verdachte is overgegaan, maar eerst nader onderzoek heeft willen verrichten naar de juistheid van hetgeen door aangeefster was verklaard, is naar het oordeel van het hof in zaken als de onderhavige begrijpelijk. In elk geval is niet aannemelijk dat de politie doelbewust met de aanhouding van verdachte heeft gewacht, teneinde hem in zijn verdedigingsbelang te schaden. Het verweer wordt verworpen."
2.4. Nu het op art. 359a Sv gestoelde verweer onmiskenbaar strekte tot strafvermindering stond, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet ten toets of sprake was van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekortgedaan. Die maatstaf geldt uitsluitend indien ten verwere is aangevoerd dat een vormverzuim als bedoeld in
art. 359a Sv dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het middel klaagt terecht dat het Hof dat heeft miskend.
Tot cassatie behoeft dat niet te leiden. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof het immers begrijpelijk geacht dat de politie niet lichtvaardig tot aanhouding van de verdachte is overgegaan, maar eerst nader onderzoek heeft willen verrichten naar de juistheid van hetgeen door de aangeefster was verklaard. In dat - in cassatie niet bestreden - oordeel van het Hof ligt besloten dat van de gestelde onredelijke vertraging van het opsporingsonderzoek en daarmee van enig vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv geen sprake is geweest. Het middel is vruchteloos voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en
W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 15 november 2011.