ECLI:NL:HR:2011:BT1663
Hoge Raad
Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens ontbreken schriftuur houdende middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats]. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 januari 2010, nummer 21/001899-08. De verdachte had geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep, omdat niet is voldaan aan de vereisten van de wet. Dit arrest benadrukt het belang van het indienen van een schriftuur binnen de gestelde termijn om ontvankelijkheid in cassatie te waarborgen. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.