ECLI:NL:HR:2011:BT1661
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Toegangsverbod op militair terrein en overschrijding van de maximumsnelheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het zich zonder toestemming bevinden op een militair terrein, de Nieuwe Marinehaven in Den Helder, en het overschrijden van de maximumsnelheid van 50 km/uur. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 31 mei 2006 omstreeks 11.46 uur met een snelheid van 65 km/uur op het terrein reed, terwijl de toegang tot dit terrein was verboden zonder toestemming van de rechthebbende, in dit geval het ministerie van Defensie. De verdachte had wel toestemming gekregen om het terrein te betreden, maar deze toestemming was onderworpen aan de voorwaarde dat de maximumsnelheid niet zou worden overschreden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte door de overtreding van de voorwaarde niet langer gerechtigd was zich op het terrein te bevinden. De Hoge Raad bevestigde dat de regels die gelden op het militaire terrein, waaronder de maximumsnelheid, duidelijk waren aangegeven door middel van borden bij de ingangen van het terrein. De Hoge Raad oordeelde dat de toegang tot het militaire terrein niet openstond voor het openbaar verkeer, waardoor de Wegenverkeerswet niet van toepassing was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was en dat de rechtsopvatting van het Hof niet onjuist was.
De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden die verbonden zijn aan de toegang tot particulier terrein en de gevolgen van het overtreden van deze voorwaarden. De Hoge Raad bevestigde dat de rechthebbende het recht heeft om voorwaarden te stellen aan de toegang tot hun terrein, en dat overtreding van deze voorwaarden kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid onder artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.