ECLI:NL:HR:2011:BT1661

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00657
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod op militair terrein en overschrijding van de maximumsnelheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het zich zonder toestemming bevinden op een militair terrein, de Nieuwe Marinehaven in Den Helder, en het overschrijden van de maximumsnelheid van 50 km/uur. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 31 mei 2006 omstreeks 11.46 uur met een snelheid van 65 km/uur op het terrein reed, terwijl de toegang tot dit terrein was verboden zonder toestemming van de rechthebbende, in dit geval het ministerie van Defensie. De verdachte had wel toestemming gekregen om het terrein te betreden, maar deze toestemming was onderworpen aan de voorwaarde dat de maximumsnelheid niet zou worden overschreden.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte door de overtreding van de voorwaarde niet langer gerechtigd was zich op het terrein te bevinden. De Hoge Raad bevestigde dat de regels die gelden op het militaire terrein, waaronder de maximumsnelheid, duidelijk waren aangegeven door middel van borden bij de ingangen van het terrein. De Hoge Raad oordeelde dat de toegang tot het militaire terrein niet openstond voor het openbaar verkeer, waardoor de Wegenverkeerswet niet van toepassing was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was en dat de rechtsopvatting van het Hof niet onjuist was.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden die verbonden zijn aan de toegang tot particulier terrein en de gevolgen van het overtreden van deze voorwaarden. De Hoge Raad bevestigde dat de rechthebbende het recht heeft om voorwaarden te stellen aan de toegang tot hun terrein, en dat overtreding van deze voorwaarden kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid onder artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

29 november 2011
Strafkamer
nr. 10/00657
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 2010, nummer 23/004456-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 31 mei 2006 in de gemeente Den Helder omstreeks 11.46 uur zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op het terrein van de Nieuwe Marinehaven, zulks terwijl de toegang op een voor haar blijkbare wijze, door de aldaar geplaatste borden met - onder meer - het opschrift: "Militair terrein. Verboden toegang behalve met toestemming van de rechthebbende. Aan de toestemming is in elk geval de voorwaarde verbonden dat de op dit terrein geldende regels met betrekking tot het verkeer, in acht worden genomen. Bij handelen in strijd met deze regels kan proces-verbaal worden opgemaakt" en "Op dit terrein zijn de bepalingen van de verkeerswetgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: de maximumsnelheid 50 km/uur is" door de rechthebbende verboden is, immers heeft zij, verdachte binnen de bebouwde kom als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het militair verkeer openstaande weg de Noord Voorlandweg op de Nieuwe Marinehaven gereden met een snelheid van 65 kilometer per uur."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering, met weglating van de voetnoten waarop deze steunt:
"Feiten waar het hof van uitgaat
Het terrein van de Marinehaven, ook wel genoemd: "Nieuwe Haven", te Den Helder betreft een militair terrein. Bedoeld terrein is niet voor iedereen toegankelijk. Het terrein is geheel omgeven door water. Er zijn twee ingangen tot het terrein, via de vice-admiraal Moormanbrug en de Oostoeverweg, waar toegangscontroles worden verricht door personeel van het Marine Beveiligingkorps. Slechts op vertoon van een geldige toegangspas van Defensie dan wel - na controle van de identiteit - met een tijdelijk toelatingsbewijs wordt men toegelaten. Op de Marinehaven werken ruim 7.400 personen, burgers en militairen. Op het gehele terrein geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Bij de ingangen van de Marinehaven staan borden waarop onder meer de volgende tekst is vermeld:
"Militair terrein. Verboden toegang behalve met toestemming van de rechthebbende. Aan de toestemming is in elk geval de voorwaarde verbonden dat de op dit terrein geldende regels met betrekking tot het verkeer, in acht worden genomen. Bij handelen in strijd met deze regels kan proces-verbaal worden opgemaakt" en
"Op dit terrein zijn de bepalingen van de verkeerswetgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: de maximum snelheid 50 km/uur is".
De verdachte is als burger werkzaam op de Marinehaven. Op 31 mei 2006, omstreeks 11.46 uur, hebben opsporingsambtenaren geconstateerd dat de verdachte op de Noord Voorlandweg op de Nieuwe Marinehaven, binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (een personenauto), te hard heeft gereden. De gemeten snelheid was 68 km per uur, de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid betrof 65 km per uur, zodat de toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur met 15 km per uur is overschreden. De Noord Voorlandweg is een weg, gelegen op een militair terrein als bedoeld in artikel 1 lid 1 c van de Verkeersregeling Defensie nr. CWW 89/128 d.d. 29 november 1993."
2.2.3. Voorts heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Het terrein van de Marinehaven te Den Helder betreft een militair terrein. De vraag is vervolgens of wegen die gelegen zijn op dit militaire terrein, openstaan voor het openbaar verkeer. Voor de beantwoording van de vraag of een weg het karakter heeft van een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, is beslissend of die weg feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. Nu toegang tot de Marinehaven slechts wordt verleend op vertoon van een zogenoemde defensiepas dan wel, na identiteitscontrole, van een toegangscontrolekaart, is geen sprake van een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in voormeld artikel. De wegenverkeerswetgeving die geldt voor de voor het openbaar verkeer openstaande wegen is op het Marinehaven terrein om die reden dus niet van kracht.
Aan het verlenen van toegang tot een particulier terrein mogen voorwaarden worden gesteld door de rechthebbende, zo heeft de Hoge Raad in het verleden meermalen beslist (zie onder meer HR 23 maart 1925, NJ 1925, blz. 718, HR 10 maart 1930, NJ 1930, blz. 577, HR 30 september 1975, LJN: AB6467 en HR 11 oktober 1983, LJN: AC2132). Een toegangsverbod kan derhalve absoluut of voorwaardelijk van aard zijn. Anders dan in de zogeheten Amsterdamse Bos arresten (HR 6 november 1962, NJ 1963/57 en HR 7 mei 1963, NJ 1964/158) waarnaar de verdachte heeft verwezen, is daarbij ook het vaststellen van een maximumsnelheid toegestaan, omdat in het ter berechting voorliggende geval - gelijk hiervoor door het hof is vastgesteld - geen sprake is van voor het openbaar verkeer openstaande wegen.
In het onderhavige geval is het ministerie van Defensie de rechthebbende op dit terrein. De minister van Defensie is beheerder van militaire terreinen en heeft met het oog op die terreinen regels gesteld in de Verkeersregeling Defensie. Daarin zijn bevoegdheden aan lokale autoriteiten geattribueerd. Deze regels zijn aan hen die het terrein betreden kenbaar gemaakt door borden die geplaatst zijn bij de ingangen, zoals hiervoor onder de feiten is vermeld.
De gestelde voorwaarde, kort gezegd inhoudende dat men de maximumsnelheid van 50 km per uur niet overschrijdt, is naar het oordeel van het hof niet alleen helder en ondubbelzinnig geformuleerd, maar ook naar zijn inhoud eenvoudig. Het is voor degene aan wie onder deze voorwaarde toegang tot het terrein is verleend eenvoudig en objectief vaststelbaar of door hem de gestelde voorwaarde wordt overtreden; met het enkel acht slaan op de in of aan zijn voertuig aangebrachte snelheidsmeter kan door hem worden volstaan. De gestelde voorwaarde is voorts kenbaar voor eenieder die zich op het terrein begeeft, door de tekst op bedoelde borden.
Door overtreding van de gestelde voorwaarde is degene aan wie voorwaardelijk toestemming is verleend het militaire terrein te betreden, niet langer gerechtigd zich op het terrein te bevinden en is de overtreding van het bepaalde in artikel 461 Wetboek van Strafrecht daardoor gegeven. Daaraan doet niet af, dat de verdachte na overtreding van de maximumsnelheid niet aanstonds door of namens de rechthebbende van het terrein is verwijderd, zoals door de verdachte ten verwere is aangevoerd. Immers, overtreding van een (al dan niet voorwaardelijk) toegangsverbod impliceert in het algemeen niet het ontstaan van een verplichting aan de zijde van de rechthebbende tot verwijdering van degene die het toegangsverbod heeft overtreden. Daarbij komt, dat door staandehouding de overtreding niet voortduurde, met gevolg dat de verdachte in beginsel weer gerechtigd was zich op het terrein te bevinden."
2.3. Art. 461 Sr luidt:
"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie."
2.4. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de door de rechthebbende aan de verdachte in verband met zijn werkzaamheden verleende toestemming om zich op het terrein van de Marinehaven te bevinden, is gegeven onder de op de bij de ingangen van de Marinehaven geplaatste borden vermelde voorwaarde, inhoudende kort gezegd, dat men de maximumsnelheid van 50 km per uur niet overschrijdt en dat de gestelde voorwaarde voor een ieder die zich op het terrein begeeft, en daarmee dus ook voor de verdachte, kenbaar is door de tekst op die borden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte door overtreding van de gestelde voorwaarde, te weten door met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur te rijden over de Noord Voorlandweg - welke weg, naar het Hof heeft vastgesteld, een niet voor het openbaar verkeer openstaande weg is, doch een weg gelegen op een militair terrein als bedoeld in art. 1, eerste lid aanhef en onder c, van de Verkeersregeling Defensie nr. CWW89/128 van 29 november 1993 - niet langer gerechtigd was zich op dit terrein te bevinden en dat daarmee overtreding van art. 461 Sr is gegeven.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn zich op een terrein heeft bevonden waarvan de toegang de verdachte op voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden als bedoeld in art. 461 Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Daaraan doet, anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, niet af dat op de desbetreffende borden een verwijzing naar art. 461 Sr ontbreekt. Het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften aan toepassing van art. 461 Sr in de weg staat, is onjuist, reeds omdat deze wet alleen van toepassing is op een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in art. 1, eerste lid aanhef en onder b, WVW 1994, en van zodanige weg hier geen sprake is.
De bewezenverklaring is dan ook toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 29 november 2011.