ECLI:NL:HR:2011:BS8792

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van de Staat door onvoldoende voortvarend optreden bij aanvraag machtiging op grond van Europese regelgeving

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de vraag of de Staat der Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende voortvarend op te treden bij de aanvraag van een machtiging op grond van de Europese Beschikking 94/381/EEG. De zaak is een vervolg op een eerder arrest van de Hoge Raad van 22 december 2006, waarin de context van de BSE-maatregelen werd besproken. De eiseressen, drie partijen gevestigd te een bepaalde vestigingsplaats, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem van 23 februari 2010. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar de relevante stukken en het verloop van het geding in de feitelijke instanties. De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade heeft eveneens geadviseerd om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen en de eiseressen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.

Uitspraak

14 oktober 2011
Eerste Kamer
10/02321
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiseres 2],
3. [Eiseres 3],
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. G. Snijders, thans mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als (in enkelvoud) [eiseres] en de Staat.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak C02/140, LJN AZ3083, NJ 2007/161 van de Hoge Raad van 22 december 2006;
b. het arrest in de zaak 104.004.292 van het gerechtshof te Arnhem van 23 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.