ECLI:NL:HR:2011:BS7980

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00224 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1976, had een gevangenisstraf van vijf weken opgelegd gekregen voor medeplegen van poging tot oplichting, gepleegd op 5 februari 2002. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, en berust op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De aanvrager stelt dat zijn broer, geboren in 1975, zich op de datum van de feiten voor hem heeft uitgegeven en dat hij de daden heeft gepleegd die aan de aanvrager zijn toegeschreven.

Bij de aanvrage is een verklaring van de broer van de aanvrager gevoegd, waarin hij bevestigt dat hij de naam van zijn broer heeft gebruikt bij eerdere aanhoudingen door de politie. De Hoge Raad heeft deze verklaring in overweging genomen, evenals andere bewijsstukken die zijn overgelegd. De conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse was dat de aanvrage gegrond verklaard moest worden, en dat de zaak verwezen moest worden naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de verklaring van de broer steun biedt voor de stelling van de aanvrager dat er sprake is geweest van persoonsverwisseling. Dit leidde tot de slotsom dat, indien de politierechter op de hoogte was geweest van deze feiten, hij de aanvrager waarschijnlijk zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening gegrond verklaard en de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst, waarna de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof voor verdere behandeling.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 11/00224 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan bij verstek gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002, nummer 09/090388-02, ingediend door mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van poging tot oplichting", gepleegd op 5 februari 2002, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlage bij de aanvrage is onder meer gevoegd een verklaring van [betrokkene 1] van 14 oktober 2010, welke ten kantore van advocaat mr. H. Sytema is afgelegd en op schrift is gesteld en door [betrokkene 1] is ondertekend, voor zover inhoudende:
"Ondergetekende, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] wonende [a-straat 1] te [woonplaats] verklaart hierbij als volgt:
Ik ben hier bij u, mr. H. Sytema, op uw kantoor om een verklaring af te leggen over het gebruik van de personalia van mijn broer [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1976. U zegt mij dat u de advocaat van mijn broer bent in een herzieningsprocedure. U legt mij uit dat ik de waarheid moet verklaren. Ik zal dat doen. Ik vind het goed dat u een foto van mij maakt.
Ik toon u mijn paspoort. U zegt dat u een kopie ervan achter deze verklaring zult hechten.
Ik heb onder meer op 5 februari 2002 en 26 november 2000 zijn naam opgegeven toen ik ben aangehouden door de politie op verdenking van oplichting. Ik heb deze feiten gepleegd en niet mijn broer. Ik kan daarover het volgende verklaren.
Zonder details weet ik niet zonder meer over welke zaken het gaat. Ik heb namelijk destijds veel vaker dit soort delicten gepleegd. Het ging dan om het aangaan van abonnementen en leningen etc. op andermans naam en met andermans papieren. Ik ben lang niet altijd gepakt, maar heel vaak heb ik bij mijn aanhouding de naam van mijn broer Iwan genoemd. In een aantal gevallen dat ik naar de rechter moest - met de dagvaarding op naam van Iwan - heb ik bij de rechter wel mijn eigen naam genoemd. Ik ben al vele malen voor vermogensdelicten veroordeeld en heb hiervoor vele, soms lange detentiestraffen gehad.
Over de zaak van 26 november 2000 kan ik niets zeggen zonder dat u enige specifieke informatie hebt uit die zaak. Het is ook al erg lang geleden, en als gezegd pleegde ik vaker dit soort feiten.
[betrokkene 1]."
4.2. Mede gelet op de overige overgelegde bewijsstukken, geeft de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaring steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling, in die zin dat de broer van de aanvrager zich op 5 februari 2002 voor de aanvrager heeft uitgegeven. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de resultaten van het op verzoek van het Openbaar Ministerie door de politie ingestelde onderzoek naar de gestelde persoonsverwisseling niet onverenigbaar zijn met voormelde verklaring.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 oktober 2011.