ECLI:NL:HR:2011:BS7977

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04633 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1956 en wonende te 's-Gravenhage, was eerder veroordeeld voor diefstal waarbij hij met een valse sleutel geldbedragen had weggenomen van een derde partij. De Rechtbank had vastgesteld dat de aanvrager op 26 november 2002 met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een bedrag van € 2.073,- en € 2.000,- had weggenomen door gebruik te maken van de giropas van de benadeelde. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe informatie die zou aantonen dat de aanvrager niet degene was die de betalingen had verricht. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde dat de aanvrage gegrond was en dat de zaak opnieuw behandeld diende te worden door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een omstandigheid die, indien deze eerder bekend was geweest, mogelijk had geleid tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. De Hoge Raad heeft de aanvrage gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

22 november 2011
Strafkamer
nr. 10/04633 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 29 december 2006, nummer 09/755139-04, ingediend door mr. E.J.P. Nolet, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 17 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het onderzoek van de zaak destijds tot vrijspraak zou hebben geleid indien de rechter bekend was geweest met de aan de aanvrage ten grondslag gelegde informatie waaruit blijkt dat de aanvrager niet degene is geweest die de in de bewezenverklaring genoemde betalingen heeft verricht.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. De Rechtbank heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat hij:
"op 26 november 2002 te 's-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (opgenomen/gepind vanaf bankrekening [001] bij de Postbank),
- bij [A] BV een geldbedrag van € 2.073,= en
- een geldbedrag van € 2.000,= toebehorende aan [betrokkene 1], zulks na die geldbedragen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, zijnde het oneigenlijk gebruikmaken van de giropas van voornoemde [betrokkene 1]."
4.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
"(...)
Uit de onderzochte computergegevens van [A] BV (proces-verbaal van 13 juli 2005, p.86-88) is naar voren gekomen dat verdachte op 26 november 2002 een televisietoestel van het merk Bang & Olufsen heeft gekocht bij [A] BV aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hij heeft hiervoor bedragen van € 2.073,- en € 1.640,- contant betaald. Tijdens zijn verhoor door de politie op 22 februari 2006 (proces-verbaal p.509) heeft verdachte bevestigd dat hij één of twee jaar na 2000 een televisie van het merk Bang & Olufsen bij [A] heeft gekocht. Deze televisie zou hij contant hebben betaald voor ongeveer f 4.000,- (naar de rechtbank begrijpt: euro).
Voorts blijkt uit onderzoek van de Postbankrekening van [betrokkene 1] dat op 26 november 2002 met haar giropas een pinbetaling van € 2.073,- bij [A] BV is verricht en dat op diezelfde dag met genoemde pas een bedrag van € 2.000,- is opgenomen bij een geldautomaat in de Theresiastraat te Den Haag, derhalve in de directe nabijheid van [A] BV. Eerder stelde de rechtbank al vast dat [betrokkene 2] en de echtgenote van verdachte de beschikking hadden over de pinpas van [betrokkene 1]. Tenslotte is bij verdachte thuis tijdens de doorzoeking een Bang & Olufsen televisie in beslag genomen.
Al deze feiten vragen om een eenduidige en sluitende verklaring van verdachte dat hij zich de bedoelde geldbedragen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank constateert echter dat verdachte op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Tijdens voornoemd verhoor op 22 februari 2006 heeft hij verklaard dat hij de televisie had betaald met geld dat hij van zijn moeder had gekregen. In een uitgeluisterd telefoongesprek dat verdachte op 25 januari 2006 voerde met zijn echtgenote suggereerde hij evenwel dat hij het geld uit de nalatenschap van zijn vader zou hebben gekregen. Toen zijn vrouw hem hierop voorhield dat deze verklaring niet op gaat, omdat zijn vader toentertijd nog niet overleden was, stelde verdachte dat zijn vader hem het geld natuurlijk van tevoren had geschonken. Met deze uitgeluisterde telefoongesprekken geconfronteerd, heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij voor het overlijden van zijn vader ook wel geld kreeg.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de bewuste televisie niet voor hem, maar voor zijn moeder was en dat het een schenking van [betrokkene 1] zou hebben betroffen. Ter staving van deze stelling heeft hij een brief van [A] van 8 december 2006 overlegd, waarin is vermeld dat deze televisie op 29 november (volgens de verdediging van het jaar 2002) is afgeleverd bij zijn moeder. Volgens verdachte zou als een gevolg van een fout in de administratie van [A] deze aankoop op zijn naam in plaats van op de naam van zijn moeder geregistreerd zijn.
Door alle wisselende verklaringen van verdachte heeft de rechtbank, in het licht van de hierboven genoemde vaststaande feiten, de overtuiging bekomen dat verdachte de bankpas van [betrokkene 1], waarover hij via zijn moeder of zijn echtgenote kon beschikken, op 26 november 2002 heeft gebruikt om daarmee een bedrag van € 2.073, te pinnen bij [A] BV.
Voorts heeft hij bij dezelfde gelegenheid een contant betaling van € 1.640,- gedaan. Vast staat dat met de pas van [betrokkene 1] op diezelfde dag uit een giromaat in de buurt van [A] BV een bedrag van € 2.000,- is opgenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit bedrag heeft gepind om de betaling van € 1.640,- mee te kunnen voldoen, dan wel om deze uitgave nadien aan te zuiveren.
Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 november 2002 geldbedragen van € 2073,- en € 2.000,- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van [betrokkene 1]."
4.4. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal uiteengezette gronden moet worden geoordeeld dat sprake is van een omstandigheid als hiervoor onder 4.1 bedoeld.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 29 december 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 november 2011.