4.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
"(...)
Uit de onderzochte computergegevens van [A] BV (proces-verbaal van 13 juli 2005, p.86-88) is naar voren gekomen dat verdachte op 26 november 2002 een televisietoestel van het merk Bang & Olufsen heeft gekocht bij [A] BV aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hij heeft hiervoor bedragen van € 2.073,- en € 1.640,- contant betaald. Tijdens zijn verhoor door de politie op 22 februari 2006 (proces-verbaal p.509) heeft verdachte bevestigd dat hij één of twee jaar na 2000 een televisie van het merk Bang & Olufsen bij [A] heeft gekocht. Deze televisie zou hij contant hebben betaald voor ongeveer f 4.000,- (naar de rechtbank begrijpt: euro).
Voorts blijkt uit onderzoek van de Postbankrekening van [betrokkene 1] dat op 26 november 2002 met haar giropas een pinbetaling van € 2.073,- bij [A] BV is verricht en dat op diezelfde dag met genoemde pas een bedrag van € 2.000,- is opgenomen bij een geldautomaat in de Theresiastraat te Den Haag, derhalve in de directe nabijheid van [A] BV. Eerder stelde de rechtbank al vast dat [betrokkene 2] en de echtgenote van verdachte de beschikking hadden over de pinpas van [betrokkene 1]. Tenslotte is bij verdachte thuis tijdens de doorzoeking een Bang & Olufsen televisie in beslag genomen.
Al deze feiten vragen om een eenduidige en sluitende verklaring van verdachte dat hij zich de bedoelde geldbedragen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank constateert echter dat verdachte op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Tijdens voornoemd verhoor op 22 februari 2006 heeft hij verklaard dat hij de televisie had betaald met geld dat hij van zijn moeder had gekregen. In een uitgeluisterd telefoongesprek dat verdachte op 25 januari 2006 voerde met zijn echtgenote suggereerde hij evenwel dat hij het geld uit de nalatenschap van zijn vader zou hebben gekregen. Toen zijn vrouw hem hierop voorhield dat deze verklaring niet op gaat, omdat zijn vader toentertijd nog niet overleden was, stelde verdachte dat zijn vader hem het geld natuurlijk van tevoren had geschonken. Met deze uitgeluisterde telefoongesprekken geconfronteerd, heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij voor het overlijden van zijn vader ook wel geld kreeg.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de bewuste televisie niet voor hem, maar voor zijn moeder was en dat het een schenking van [betrokkene 1] zou hebben betroffen. Ter staving van deze stelling heeft hij een brief van [A] van 8 december 2006 overlegd, waarin is vermeld dat deze televisie op 29 november (volgens de verdediging van het jaar 2002) is afgeleverd bij zijn moeder. Volgens verdachte zou als een gevolg van een fout in de administratie van [A] deze aankoop op zijn naam in plaats van op de naam van zijn moeder geregistreerd zijn.
Door alle wisselende verklaringen van verdachte heeft de rechtbank, in het licht van de hierboven genoemde vaststaande feiten, de overtuiging bekomen dat verdachte de bankpas van [betrokkene 1], waarover hij via zijn moeder of zijn echtgenote kon beschikken, op 26 november 2002 heeft gebruikt om daarmee een bedrag van € 2.073, te pinnen bij [A] BV.
Voorts heeft hij bij dezelfde gelegenheid een contant betaling van € 1.640,- gedaan. Vast staat dat met de pas van [betrokkene 1] op diezelfde dag uit een giromaat in de buurt van [A] BV een bedrag van € 2.000,- is opgenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit bedrag heeft gepind om de betaling van € 1.640,- mee te kunnen voldoen, dan wel om deze uitgave nadien aan te zuiveren.
Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 november 2002 geldbedragen van € 2073,- en € 2.000,- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van [betrokkene 1]."