2.2. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd. Dat vonnis houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Binnentreden.
De raadsman heeft bepleit dat de verbalisanten onrechtmatig zijn binnengetreden in de woning van verdachte, aangezien zij zonder machtiging de woning hebben betreden. Artikel 2 van de Politiewet biedt geen wettelijke grondslag om een woning zonder machtiging binnen te treden. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Politiewet heeft de politie de bevoegdheid elke plaats te betreden voorzover dat voor het verlenen van hulp noodzakelijk is. Alleen ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen (artikel 2, derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden; hierna: Awbi) kan van die bevoegdheid gebruik worden gemaakt. Zowel melder [betrokkene 2] als de verbalisanten hebben geen geluiden uit de woning van verdachte horen komen. De verbalisanten hadden dus geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de vermoedelijke dader zich nog in de woning bevond. Het feit dat een deur openstaat, maakt niet dat er sprake is van een noodsituatie. De verbalisanten zijn derhalve onrechtmatig binnengetreden. Dit betreft een onherstelbaar verzuim, zodat de tijdens de doorzoeking aangetroffen goederen en de (naar aanleiding van de confrontatie met die aangetroffen goederen afgelegde) verklaringen van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten.
(...)
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op grond van artikel 8, tweede lid, van voornoemde wet heeft de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Awbi is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. Op grond van het derde lid van genoemde wetsbepaling is een dergelijke machtiging niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
De rechtbank overweegt dat er op het moment dat de verbalisanten de beslissing tot al dan niet binnentreden moesten nemen een gerede kans bestond dat in de woning van verdachte was of werd ingebroken en iemand (daardoor) hulp behoefde. Niet alleen stond de voordeur van de woning van verdachte inmiddels ruim tien minuten open, doch ook was er sprake van braakschade. Redelijkerwijs konden de politieambtenaren op grond van deze omstandigheden aannemen dat er mogelijk sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor een of meer personen in de woning. Het gegeven dat er geen geluiden uit de woning van verdachte werden waargenomen, kon erop duiden dat de betreffende persoon niet in staat was alarm te slaan en doet aldus aan het vorenstaande niet af.
Gelet op het vorenstaande waren de verbalisanten op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 8, tweede lid, van de Politiewet 1993 bevoegd de woning te betreden. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, Awbi was een schriftelijke machtiging daarvoor niet vereist."