ECLI:NL:HR:2011:BS1715

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05079
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1929, die in hoger beroep was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot zeven maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, en de uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 09/05079
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2009, nummer 22/001070-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.