ECLI:NL:HR:2011:BR6602
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/03491 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze procedure werd bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch was behandeld. De betrokkene, geboren in 1972, had een beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof van 22 juli 2009, nummer 20/003526-08.
De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in zijn beroep. De Hoge Raad oordeelde dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. De schriftuur van de betrokkene voldeed niet aan deze vereisten, omdat deze was gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat het cassatiemiddel in de hoofdzaak gegrond zou worden bevonden. Dit was in strijd met de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 557 en artikel 511i.
De Hoge Raad concludeerde dat de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie had ingediend, waardoor hij niet kon worden ontvangen in zijn beroep. De Hoge Raad verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep, en dit arrest werd uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.