ECLI:NL:HR:2011:BR4874
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting met verwijzing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 2000. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur had geen kwijtschelding verleend voor de opgelegde verhogingen van honderd procent. Daarnaast was er heffingsrente in rekening gebracht. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam tegen het niet tijdig doen van uitspraken op zijn bezwaren. Het Hof had in een tussenuitspraak de Inspecteur opgedragen om de vermogens te berekenen, waarna het Hof in de bestreden uitspraak de beroepen gegrond verklaarde en de navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrente verminderde, met gedeeltelijke kwijtschelding van de verhogingen.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie gegrond was, omdat het Hof blijk had gegeven van miskenning van relevante overwegingen uit eerdere arresten van de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd het griffierecht van € 111 aan de belanghebbende vergoed.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de lagere rechters om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van opgelegde boeten en verhogingen, en de verplichting om relevante jurisprudentie in acht te nemen bij hun beslissingen.