ECLI:NL:HR:2011:BR3044
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn in cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1950 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot zeven jaren en acht maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond verklaard, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot een overschrijding van de termijn van meer dan zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad concludeerde dat deze overschrijding moest leiden tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.