ECLI:NL:HR:2011:BR3041
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen tenuitvoerlegging van een dwangbevel in het strafrecht
In deze zaak gaat het om een verzet dat is ingesteld door een veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Het dwangbevel was uitgevaardigd wegens het niet betalen van een opgelegde boete. De Kantonrechter had eerder, op 23 juli 2010, het verzet van de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake was van enige vorm van tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Hierop is geen rechtsmiddel ingesteld. Op 16 november 2010 werd er echter beslag gelegd op roerende zaken op het woonadres van de veroordeelde, waarna er een schrijven bij de Rechtbank is ingekomen dat als een verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kon worden opgevat. Dit bezwaarschrift kreeg echter geen gevolg, vermoedelijk door een verkeerde lezing van de inhoud. De Hoge Raad ontving op 18 november 2010 een brief waarin cassatie werd ingesteld tegen de weigering van de Kantonrechter om het verzet aan te nemen. De veroordeelde stelde dat het Kantongerecht het verzet in behandeling had moeten nemen en dat hij onterecht was geïnformeerd dat verzet niet meer mogelijk was.
De Hoge Raad oordeelt dat de brief van de veroordeelde moet worden opgevat als een verzoek om verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Aangezien er ten onrechte geen gevolg is gegeven aan het eerder ingediende bezwaarschrift, moet het verzet alsnog door de Rechtbank Amsterdam worden behandeld en afgedaan, tenzij het bezwaarschrift vóór die behandeling wordt ingetrokken. De Hoge Raad besluit dat de stukken van het geding moeten worden gezonden naar de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam voor verdere behandeling.