ECLI:NL:HR:2011:BR2347
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen paspoort
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht ten tijde van de aanzegging. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.C. Swier. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam.
De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 28 juni 2006 te Amsterdam een Nederlands nationaal paspoort op naam van een ander voorhanden had gehad, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat het paspoort door misdrijf was verkregen en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De bewezenverklaring was niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed, waardoor het middel slaagde.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen omtrent het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze in zoverre opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een door misdrijf verkregen goed.