ECLI:NL:HR:2011:BR2220

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01075
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van geweld en bedreiging met geweld tijdens woninginbraak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 februari 2010 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 19 november 1990. De verdachte was samen met anderen betrokken bij een woninginbraak op 27 mei 2009, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gepleegd. De verdachte en zijn mededaders hebben zich toegang verschaft tot de woning door middel van braak en hebben daarbij een geldbedrag gestolen. Tijdens de vlucht zijn er bedreigingen geuit met een mes en is geweld gebruikt tegen getuigen die de inbraak hebben waargenomen. De verdediging stelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het geweld en de bedreigingen, omdat hij niet aanwezig was bij de handelingen van zijn medeverdachten. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, door samen met zijn medeverdachten de inbraak te plegen, ook verantwoordelijk was voor de gevolgen van hun gezamenlijke actie, inclusief het gepleegde geweld en de bedreigingen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling, omdat de bewezenverklaring van het medeplegen van geweld en bedreiging met geweld onvoldoende gemotiveerd was.

Uitspraak

4 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/01075
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 23 februari 2010, nummer 21/003509-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte] geboren te [geboorteplaats] op 19 november 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het door het Hof bewezenverklaarde medeplegen van geweld en bedreiging met geweld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 mei 2009 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1] aldaar) heeft weggenomen enig geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren van een deur van die woning) en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, - een mes aan/op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft getoond en voorgehouden en gericht en daarbij tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "jij gaat er aan" en - die [slachtoffer 2] bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens naar achteren geduwd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben van maandag 25 mei 2009 tot en met vrijdag 29 mei 2009 op vakantie geweest. Toen ik vrijdagmiddag thuis kwam en mijn woning via de achterzijde binnen wilde, kreeg ik het slot van de deur niet open. Ik zag ook dat er wat schade aan de deur zat. Ik ben naar de politie gegaan en daar hoorde ik dat er was ingebroken bij mij. De sleutelspecialist heeft toen de achterdeur voor me open gemaakt. Toen ik de woonkamer betrad en in de houten wandkast keek, zag ik dat daaruit het aardewerk bakje weg was. Ik zag dat dit bakje leeg op de tafel stond. Er zat voor dat moment in totaal Euro 110,- aan muntgeld in."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 27 mei 2009 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/rond perceel [a-straat 1] te [woonplaats] in verband met diefstal uit woning, waarvan aangifte gedaan werd door [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
Bevindingen:
Aan de achterzijde van de woning was aan de linkerzijde de achterdeur. Deze deur was afgesloten geweest. Door de dader(s) was via de poort in de schutting de achterzijde van de woning bereikt. Door de dader(s) was met een werktuig in de sluitnaad van de achterdeur gewrikt. Door dit wrikken kon het slot van deze deur worden ontzet en kon de deur worden geopend."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.00 uur zag ik mijn buurvrouw van [a-straat 2] voor het voorraam staan van mijn woning. Ik zag dat mijn buurvrouw met beide handen in mijn richting wenkende bewegingen maakte. Ik ben naar buiten gegaan en heb haar gevraagd wat er aan de hand was. Zij zei tegen mij: "Er wordt op de hoek ingebroken." Ik ben vervolgens het steegje ingelopen en hoorde dat de buurvrouw tegen mij zei: "In deze woning wordt nu ingebroken." We stonden op dat moment achter de schutting van de achtertuin van de woning van [a-straat 1]. In het steegje tussen de woningen [a-straat 2] en [a-straat 1] is een houten schuttingdeur aangebracht om via de zijkant de achtertuin te kunnen betreden van de woning [a-straat 1]. Ik ben toen de achtertuin van de woning van [a-straat 1] ingelopen en zag toen dat de achterdeur van de woning op een kiertje stond en ik zag toen ook dat die was opengebroken. Ik zag namelijk dat het kozijn van die deur ter hoogte van de deurklink opengebroken en beschadigd was. Ik zag toen op nagenoeg datzelfde moment drie voor mij onbekende personen via de opengebroken achterdeur de woning verlaten en de achtertuin inlopen. Toen ik deze drie personen uit de woning zag komen, zag ik dat één persoon direct over de schutting klom en verdween en dat de andere twee personen mijn kant opkwamen. Eén van de personen heb ik vastgegrepen. Ik voelde toen dat deze jongen met zijn hand mijn keel vastpakte en mij naar achteren duwde waardoor ik hem los heb moeten laten. Hierdoor heb ik wat last van mijn keel. De jongen die mij bij de keel had gepakt is vervolgens richting de poort gerend. De andere jongen is ook door de poort gerend. Ik keek om in de richting van de poort en zag dat één van de jongens een mes vast had in zijn hand. Ik zag dat de twee jongens wegrenden in de richting van [b-straat]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.15 uur bevond ik mij in mijn woning aan de [a-straat 2] te [woonplaats]. Naast mijn woning is een steegje. Vanuit mijn keuken heb ik een beetje zicht op de steeg tussen de buurman en mij. Toen ik door de schutting keek zag ik mensen in de steeg lopen die ik nog nooit eerder had gezien. Ik zag op een gegeven moment de drie mensen weer terug komen lopen. Ik ben via de achterdeur mijn tuin ingelopen. Ik wilde gaan kijken wat die mensen gingen doen. Op dat moment hoorde ik breekgeluiden uit de richting van het huis van mijn buurman op [a-straat 1] komen. Ik liep vervolgens de steeg in en heb bij een woning aangebeld. Ik zag dat de vrouw opendeed en ik vertelde haar dat er werd ingebroken. Ik ben toen ter hoogte van de ingang naar de tuin van mijn buurman van [a-straat 1] stil blijven staan. Ik zag vervolgens dat de buurvrouw de tuin van mijn buurman inliep. Ik zag vervolgens dat er een man de tuin van de buurman van [a-straat 1] uit kwam rennen. Ik zag gelijk dat deze man een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man op mij afliep. Hij had het mes in mijn richting. Hij hoefde alleen maar zijn arm uit te steken dan had hij mij met het mes geraakt. Ik voelde op dat moment angst, vreselijk. Ik stond aan de grond genageld. Als de man zijn arm had uitgestoken, had hij mij op borsthoogte geraakt. Heel eng. Ik wil dan ook aangifte doen tegen de man die mij bedreigde."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.10 uur hoorde ik hard gebonk op de achterpoort deur. Ik zag dat de buurvrouw die op [a-straat 2] woont, op de poortdeur klopte. Ik ben op dat moment aan de voorzijde van mijn woning naar buiten gegaan en ik zag dat uit het aan linkerzijde van mijn woning gelegen brandgangetje, dat naast de wonin[a-straat 1] ligt, een vrouw liep. Ik hoorde dat zij zei: "inbreker." Ik ben toen voor de woning van [a-straat 1] gaan staan en ik zag door het voorraam dat er meerdere personen in de woning waren. Ik hoorde toen luid geschreeuw door meerdere dames en dat het geluid van achter de woning van [a-straat 1] kwam. Ik hoorde iets van, ze gaan achterlangs. Toen ik op de kruising van de [a-straat 1] en [b-straat] was zag ik dat er drie jongens in mijn richting kwamen rennen. Ik zag dat de jongens op een afstand van ongeveer drie meter van mij waren. Ik riep toen de woorden: "Je bent erbij." Ik zag toen dat één van de jongens een mes in de lucht hield. Ik zag dat het een mes van ongeveer 15 tot 20 cm lang was. Ik hoorde toen dat één van de jongens tegen mij de woorden riep "Jij gaat er aan." Ik heb toen als reactie een stapje achteruit gedaan en ik zag dat de jongens mij voorbij liepen. Ik voelde mij op dat moment wel bedreigd. Ik denk dat, als ik wel naar de jongens was toe gelopen, zij wel iets hadden gedaan."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 18 augustus 2009 (naar het hof begrijpt: 27 mei 2009) samen met [betrokkene 1] en [verdachte] aan de [a-straat 1] te [woonplaats] een woninginbraak gepleegd. Ik ben via de achterdeur naar buiten gerend."
g. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben met twee anderen in het huis geweest. Wij zijn via de achterdeur het huis binnengekomen. Toen wij zagen dat er mensen voor het huis stonden hebben wij via dezelfde deur het huis weer verlaten. Toen wij in de achtertuin kwamen stonden daar een aantal mensen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het hof enkel tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde woninginbraak kan komen, zonder het daarbij ten laste gelegde geweld respectievelijk bedreiging met geweld. De raadsman stelt zich ten aanzien van het gepleegde geweld en bedreiging met geweld op het standpunt dat verdachte dit niet heeft begaan. Het handelen van één van de medeverdachten kan niet aan verdachte worden toegerekend, aangezien verdachte daarbij niet aanwezig is geweest.
Het hof stelt vast dat door drie personen de in de tenlastelegging genoemde inbraak is gepleegd. Na betrapping op heterdaad is bij het vluchten door twee van de drie personen geweld gebruikt en zijn bedreigingen met geweld geuit. De derde persoon was hierbij niet meer aanwezig; deze was daarvoor al over een schutting geklommen.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden wie van de drie verdachten over de schutting is geklommen of feitelijk de bedreigingen en geweldshandelingen heeft gepleegd. Hoewel de opgegeven signalementen concreet en specifiek zijn, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen wie welke verdachte is en wie op welk moment welke handeling heeft verricht, omdat zich in het dossier geen foto's van de verdachten bevinden of fotoconfrontaties hebben plaatsgevonden en de situatie daarvoor te onoverzichtelijk is geweest.
Echter, naar het oordeel van het hof is dit niet van belang voor de vraag of de bedreigingen en geweldshandelingen aan deze verdachte in de zin van medeplegen kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt dat verdachte en de medeverdachten samen een woninginbraak aan het plegen waren en dat, toen zij werden overlopen, alle drie de woning aan de achterzijde hebben verlaten. De verdachte en de medeverdachten hadden geen ander oogmerk dan te vluchten en te voorkomen dat ze op heterdaad werden aangehouden. Eén van de verdachten, die door [slachtoffer 2] werd vastgepakt, gebruikte geweld om weer los te komen. Eén van de verdachten, die bij de achteringang [slachtoffer 3] tegenkwam, bedreigde haar met een mes om zijn vlucht te kunnen vervolgen. Alle drie de verdachten komen [slachtoffer 4] tegen, die roept dat ze erbij zijn, maar ook hij wordt door één van de verdachten bedreigd met het mes en door één van de verdachten wordt geroepen: "Je gaat eraan". Ook [slachtoffer 4] gaat vervolgens opzij voor de drie verdachten.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte samen met zijn medeverdachten de gevolgen van de gezamenlijk geplande en gepleegde inbraak en de mogelijke daaruit voortvloeiende (niet zeer uitzonderlijke) risico's op de koop toe genomen. Verdachte is samen met de medeverdachten opgetrokken en hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd. Dat betekent dat verdachte, zelfs als hij degene was die over de schutting is geklommen, strafrechtelijk ook verantwoordelijk is voor het tijdens de vlucht gepleegde geweld en voor de bedreiging met geweld.
Derhalve acht het hof ook het medeplegen van het geweld en de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen. Het daaromtrent door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen."
2.3. Uit 's Hofs bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte wat betreft het bewezenverklaarde geweld en de bewezenverklaarde bedreiging met geweld zo nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging in aanmerking genomen omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat door een ander geweld zou worden gepleegd of daarmee zou worden gedreigd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 oktober 2011.