ECLI:NL:HR:2011:BR2215

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00918 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij openlijke geweldpleging en toepassing van art. 359 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor openlijke geweldpleging, waarbij hij op 13 juli 2008 in Rotterdam geweld had gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De verdachte had het feit bekend, maar de verdediging betwistte de toereikendheid van het bewijs voor het tenlastegelegde feit 5, dat bestond uit het bespugen van een van de slachtoffers. De raadsman had aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor dit specifieke feit, en dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit, was het Hof verplicht om een meer gedetailleerde motivering te geven voor de bewezenverklaring van feit 5. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging betrof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om adequaat te motiveren wanneer een verdachte vrijspraak bepleit.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/00918 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 2010, nummer 22/004530-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraken ter zake van de feiten 3 en 4 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 5 ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juli 2008 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Meidoornsingel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3],welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans éénmaal, slaan en/of stompen in/tegen het gezicht van [slachtoffer 1] en
- slaan en/of stompen in/tegen het (bebrilde) gezicht van [slachtoffer 2] en
- meermalen, althans éénmaal, bespugen van [slachtoffer 2] en
- meermalen, althans éénmaal, slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in de buik en/of op/tegen het bovenbeen, althans het lichaam van [slachtoffer 2] en
- geven van een zogenaamde kopstoot tegen het hoofd van [slachtoffer 3]."
2.3. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt in:
"Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
Aangezien de verdachte het feit heeft bekend, zal het hof voor wat betreft het bewijs van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de bekennende verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 1 september 2009 en in hoger beroep d.d. 22 januari 2010;
2. een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 22 juli 2008, met nummer 2008236192-5, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1];
3. een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 22 juli 2008, met nummer 2008247119-1, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2];
4. een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 22 juli 2008, met nummer 2008246981-1, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3];
5. een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 14 januari 2009, met nummer 2009004839-20, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door twee daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1];
6. een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 14 januari 2009, met nummer 2009004839-21, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door twee daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2];
7. een geschrift, te weten Medische informatie/Letselbeschrijving van het FARR d.d. 23 juli 2008 betreffende [slachtoffer 2], opgemaakt door L.C. Los, forensisch arts."
2.4. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota van de raadsman houdt onder meer het volgende in:
"Feit (...): openlijke geweldpleging.
(...)
Voor wat betreft [slachtoffer 2] [bevinden] zich in het dossier voldoende verklaringen die inhouden dat [verdachte] haar zou hebben geslagen, in ieder geval in het gezicht. Voor het spugen is onvoldoende bewijs.
(...)".
2.5. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het oordeel van het Hof dat ten aanzien van feit 5 kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is onjuist, nu hetgeen door de raadsman is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde bespugen van [slachtoffer 2]. De bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7. Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel
onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigt, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.