ECLI:NL:HR:2011:BR2215
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsvoering bij openlijke geweldpleging en toepassing van art. 359 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor openlijke geweldpleging, waarbij hij op 13 juli 2008 in Rotterdam geweld had gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De verdachte had het feit bekend, maar de verdediging betwistte de toereikendheid van het bewijs voor het tenlastegelegde feit 5, dat bestond uit het bespugen van een van de slachtoffers. De raadsman had aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor dit specifieke feit, en dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit, was het Hof verplicht om een meer gedetailleerde motivering te geven voor de bewezenverklaring van feit 5. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging betrof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om adequaat te motiveren wanneer een verdachte vrijspraak bepleit.