ECLI:NL:HR:2011:BR2096
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos' te Heerhugowaard. De verdachte was geboren in 1988 en had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 2 april 2010 was gewezen. Het nummer van het arrest van het Gerechtshof was 23/000902-09. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend, wat noodzakelijk is om ontvankelijk te zijn in het beroep. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor was niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid in het beroep. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, en heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijn, en bevestigt de strikte naleving van de procesregels in het strafrecht.