ECLI:NL:HR:2011:BR2082

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03506 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen auto op basis van eigendomsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door klager, die verzocht om de teruggave van een auto die in beslag was genomen. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat klager niet als rechthebbende op de auto kon worden aangemerkt, omdat hij de overeengekomen koopsom nog niet volledig had betaald en de auto nog niet geleverd of geaccepteerd was. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke beschikkingsmacht over de auto ten tijde van de inbeslagname bij een derde lag, wat de claim van klager ondermijnde.

De Hoge Raad herhaalde in zijn uitspraak dat als degenen die om teruggave verzoeken niet redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt, de rechter hun verzoeken moet afwijzen, zelfs als het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Dit betekent dat de rechter niet verplicht is om het belang van strafvordering te onderzoeken als de rechthebbendheid van de verzoeker al in twijfel wordt getrokken. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt en dat het verzoek om teruggave van de auto dus terecht was afgewezen.

De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te beoordelen wie als rechthebbende kan worden aangemerkt in zaken van inbeslagname, en dat de afwijzing van verzoeken om teruggave niet alleen afhankelijk is van het belang van strafvordering, maar ook van de juridische eigendomssituatie.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03506 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 26 januari 2010, nummer RK 09/965, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Klager heeft verzocht de overdracht van de auto aan hem te gelasten. Een overdracht van een ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerp kan behoudens aan degene bij wie het voorwerp inbeslaggenomen is, enkel geschieden aan een persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Derhalve dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of klager in deze redelijkerwijs als rechthebbende op de auto aangemerkt dient te worden.
De auto staat op naam van klager en klager betaalt de belastingen en verzekeringen voor deze auto. Dit levert echter niet het bewijs dat klager ook daadwerkelijk eigenaar van de auto is. In deze heeft klager aangegeven dat hij de overeengekomen koopsom nog niet geheel betaald heeft en dat hij de auto nog niet geleverd gekregen had en ook niet geaccepteerd had in verband met de schade aan de auto opgelopen bij een aanrijding op 4 oktober 2008. Nu de koopsom niet volledig voldaan is en er geen levering en acceptatie van de auto heeft plaatsgevonden, was de auto ten tijde van de inbeslagname nog geen (juridisch) eigendom van klager. Daarnaast acht de rechtbank ook van belang wie in deze de feitelijke beschikkingsmacht over de auto uitoefende ten tijde van en in de periode vòòr de inbeslagname. Uit de in dit geding gebrachte delen van het strafdossier met betrekking tot [betrokkene 1] blijkt dat deze de beschikkingsmacht had over de auto. Klager heeft dit ook bevestigd door aan te geven dat de auto nog door [betrokkene 1] gebruikt zou worden tot de schade van de aanrijding verholpen was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval klager niet aangemerkt kan worden als redelijkerwijs rechthebbende op de auto. De rechtbank zal dan ook op grond van dit oordeel niet de verzochte overdracht van de auto aan klager gelasten.
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt als volgt beslist.
De rechtbank
verklaart het klaagschrift van [klager] ongegrond."
2.3. De klacht berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige - waarin een derde op de voet van art. 552a Sv teruggave verzoekt van een onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp - de rechter eerst dient vast te stellen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die opvatting is onjuist. Indien degenen die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave hebben verzocht niet redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt, dient de rechter - ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet - hun verzoeken om teruggave af te wijzen (vgl. HR 6 september 2011, LJN BQ8028), zodat de rechter ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden mag afwijzen. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2011.