ECLI:NL:HR:2011:BR2053

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03213
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake bewezenverklaring en bewijsvoering in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van speelgoed uit de winkel Bart Smit in Utrecht op 3 december 2007, tezamen en in vereniging met anderen. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze verklaring niet alle onderdelen van het bewezenverklaarde dekte. De Hoge Raad stelde vast dat de verklaring van de verdachte niet duidelijk en ondubbelzinnig was, met name omdat deze niet inhield dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen had gepleegd. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het Hof dat de verdachte het bewezenverklaarde had bekend, onbegrijpelijk was. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Arnhem voor een nieuwe behandeling van de zaak. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak dat een bekentenis alle elementen van het ten laste gelegde feit dekt.

Uitspraak

27 september 2011
Strafkamer
nr. S 10/03213
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 5 maart 2010, nummer 21/000976-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwersluis" te Nieuwersluis.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 3 december 2007 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid speelgoed toebehorende aan winkelbedrijf Bart Smit."
2.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest houdt in:
"Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte volstaat het hof, conform artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, genummerd PL0915/07-384364, gesloten en getekend op 26 april 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden aspirant van de politie Utrecht (als bijlage op pagina 22-23 van het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 2 vermelde proces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de bekennende verklaring van verdachte:
Ik was op 3 december 2007 samen met [ medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de winkel Bart Smit te Utrecht. Ik kan u vertellen dat ik weet dat ik niks mag wegnemen, maar als je een klein kind hebt kan het niet anders. Ik heb een speelgoedauto meegenomen. Bij de kassa hebben ze dit niet eens opgemerkt. Ik ben niet langs de kassa gelopen en het alarm is niet afgegaan.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0915/07-384364, gesloten en getekend op 6 december 2007 door [verbalisant 3], buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie Utrecht (als bijlage op pagina 14-15 van het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder l vermelde proces-verbaal), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1]."
2.3. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4. In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. Nu de verklaring van de verdachte, zoals hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, niet alle onderdelen betreft van het bewezenverklaarde - zij houdt immers niet in dat de verdachte erkent het feit tezamen en in vereniging met anderen te hebben gepleegd - is 's Hofs oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid, Sv, onbegrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 27 september 2011.