2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Gang van zaken
In hoger beroep is de zaak 'pro forma' behandeld op de terechtzittingen van 27 juli en 5 oktober 2009 en van 24 februari 2010, heeft een 'regie'-behandeling plaatsgevonden op de terechtzitting van 9 december 2009 (hierna: regiezitting) en heeft de verdere behandeling plaatsgevonden op de terechtzittingen van 15, 19 en 24 maart 2010.
Bij gelegenheid van de regiezitting op 9 december 2009 heeft de verdachte, conform de op 11 mei 2009 ingediende schriftuur houdende grieven, mondeling als bezwaren tegen het vonnis opgegeven, kort gezegd, dat hij ten aanzien van alle drie de onder parketnummer 15/700330-08 onder 1, 3 en 6 ten laste gelegde feiten ten onrechte is veroordeeld. Van de kant van de verdachte is toen geen verzoek gedaan tot het oproepen van getuigen of het doen van ander nader onderzoek. De raadsman die hem toen bijstond, mr. Krans, heeft bij die gelegenheid medegedeeld dat de verdachte zich toen erover beraadde of hij het hoger beroep eventueel zou intrekken. Voorts is toen aan de verdachte en de raadsman als tijdstippen, bedoeld in artikel 319, eerste lid, Sv, aangezegd 15, 17, 19 en 22 maart 2010, telkens te 9.00 uur. Gelijktijdig, niet gevoegd, is op 9 december 2009 ook een regiezitting gehouden in de andere "Banksia"-zaken, waarbij nog vijf andere verdachten betrokken waren.
Op 22 februari 2010 heeft de griffier van het hof - in het kader van de planning van het verloop van de behandeling ter terechtzitting van de "Banksia"-zaken op voornoemde vier dagen in maart 2010 - telefonisch contact gehad met een medewerkster van mr. Krans. Die medewerkster heeft daarvan een notitie gemaakt die inhoudt: "Betreft [verdachte]. Ze wil weten of je het ingestelde appel nog zal intrekken ivm. de planning v. zittingen/te horen getuigen etc. Terugbelverzoek.". De inhoud van deze notitie is door (toedoen van) die medewerkster op 22 februari 2010 aan mr. Krans medegedeeld.
Op 5 maart 2010 is, blijkens de desbetreffende akte, op de griffie van de rechtbank Haarlem namens de verdachte een verklaring afgelegd, houdende intrekking van het onderhavige hoger beroep.
In verband daarmee is - in elk geval vóór de terechtzitting van 15 maart 2010 - van de kant van de advocaat-generaal aan de raadsman medegedeeld dat zij ter zitting zou concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf. Dat standpunt van de advocaat-generaal is niet aan het hof kenbaar gemaakt vóór de terechtzitting van 15 maart 2010.
Op 8 maart 2010 heeft de griffier van het hof telefonisch contact gehad met een medewerkster van de raadsman en aan deze het schema voor de behandeling ter terechtzitting van de "Banksia"-zaken op voornoemde vier dagen medegedeeld (volgens welk schema de behandeling van het dossier en de ondervraging van de verdachten op 15 maart, het requisitoir in alle zaken op 17 maart, de pleidooien en verdere afhandeling in de zaken tegen enkelen van de verdachten eveneens op 17 maart en de pleidooien en verdere afhandeling in de zaken tegen de overige verdachten - onder wie de onderhavige verdachte - op vrijdag 19 maart zouden plaatsvinden en 22 maart als reservedag zou gelden).
Ter terechtzitting van 15 maart 2010 is een kantoorgenoot van de raadsman, mr. Rombouts, verschenen, die op zijn verzoek aanstonds het woord heeft gekregen en het hof heeft verzocht het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, nu de verdachte het heeft ingetrokken. Daarop heeft ook de advocaat-generaal gevorderd dat het beroep niet ontvankelijk zou worden verklaard, nu de verdachte het heeft ingetrokken, het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld en geen belang zag dat door voortgezette behandeling van het hoger beroep zou worden gediend.
Het hof heeft toen beslist dat op dit verzoek en die vordering niet zonder verder onderzoek van de zaak ter terechtzitting zou worden beslist omdat het hof in dit stadium niet wilde uitsluiten dat het tot andere beslissingen zou komen dan in het vonnis neergelegd.
Ter terechtzitting van 19 maart 2010 heeft de raadsman andermaal het hof verzocht het beroep niet ontvankelijk te verklaren, nu mede op de grond dat de verdachte erop heeft vertrouwd dat dit zonder verder onderzoek van de zaak zou gebeuren. Volgens de raadsman heeft de verdachte daarop mogen vertrouwen, ten eerste omdat het volgens de raadsman vaste jurisprudentie is dat dit gebeurt wanneer in de eerste aanleg straf is opgelegd conform de eis van de officier van justitie, alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen en de verdachte het beroep heeft ingetrokken voordat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep is onderzocht. De verdachte heeft daar volgens de raadsman op mogen vertrouwen, ten tweede omdat de toenmalige raadsman op 22 februari 2010, uit de hierboven weergegeven inhoud van de notitie van het telefoongesprek op die dag, heeft afgeleid en ook mogen afleiden dat het hof het beroep zonder verder onderzoek van de zaak niet ontvankelijk zou verklaren, waaraan hetgeen na 22 februari 2010 is voorgevallen, niet meer kon afdoen. In antwoord op dit betoog van de raadsman heeft de advocaat-generaal verklaard dat zij ermee volstond te verklaren dat zij nog steeds van mening was dat het appel niet ontvankelijk moest worden verklaard.
Het hof heeft toen beslist dat op het andermaal gedane verzoek niet terstond maar pas na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, bij arrest, zou worden beslist. Op dezelfde terechtzitting heeft vervolgens het onderzoek van de zaak plaatsgevonden, waarbij de advocaat-generaal haar requisitoir heeft gehouden.
Ter terechtzitting van 24 maart 2010 heeft de raadsman het verzoek herhaald, heeft de advocaat-generaal verklaard bij haar eerder geuite mening te blijven en heeft het hof weer beslist dat pas bij arrest op het verzoek zou worden beslist. Op dezelfde terechtzitting is het onderzoek voortgezet, waarbij de raadsman de gelegenheid is geboden te antwoorden op het requisitoir en het laatst te spreken, waarna het onderzoek is gesloten.