Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter in het geval van een onherstelbaar vormverzuim te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de in artikel 359a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, zijnde het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376).
In het onderhavige geval is de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de orde gesteld in verband met niet, niet terstond en/of niet op de juiste wijze vernietigde geheimhoudergesprekken. Het hof gaat daarbij uit van de volgende feiten. Van de 15.000 in de zaken [A] en [B] getapte gesprekken zijn er 120 geheimhoudergesprekken (zie het verhoor van officier van justitie Haan bij de raadsheer-commissaris op 24 februari 2010). Deze gesprekken zijn door de betrokken officieren van justitie aanvankelijk in die zin getoetst dat bekeken is of deze gesprekken inderdaad geheimhoudergesprekken waren. Later is deze toets achterwege gebleven en is volstaan met de melding daarvan (zie voornoemd verhoor bij de raadsheercommissaris). Op één gesprek na (gesprek 930-931) zijn deze gesprekken niet terechtgekomen in de BVO-omgeving, waarin de uitgetypte gesprekken zijn opgeslagen (zie voornoemd verhoor bij de raadsheer-commissaris). Op gesprek 930-931 na zijn alle geheimhoudergesprekken vernietigd. Gesprek 930-931 bevindt zich in een verzegelde envelop ten parkette van de advocaat-generaal en maakt geen deel uit van het dossier. Er zijn bevelen tot vernietiging uitgegaan. Of er processen-verbaal van vernietiging zijn en waar ze zich bevinden is wat betreft de zaak [B] niet duidelijk (zie voornoemd verhoor bij de raadsheer-commissaris). Dertig gesprekken zijn niet terstond vernietigd; van deze 30 gesprekken zijn 20 gesprekken in de zaak [B] getapt (zie pagina 3 van de aantekeningen van de officier van justitie, overgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 maart 2009). Van deze 20 gesprekken zijn er 3 gesprekken gevoerd in de periode dat [verdachte], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] nog op vrije voeten waren. De overige 17 gesprekken vonden plaats na hun aanhouding. Geen van de gesprekken is gebruikt ter onderbouwing van het inzetten van BOB-activiteiten (zie pagina 4 van de voornoemde aantekeningen van de officier van justitie).
Artikel 126aa lid 2 van het Wetboek van Strafvordering onderscheidt twee soorten mededelingen: mededelingen gedaan door of aan de geheimhouder die zich op grond van 218 van het Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd en mededelingen waarvoor die persoon zich niet zou kunnen verschonen. Dit onderscheid is van belang met het oog op de mogelijkheid van voeging bij de processtukken dan wel de plicht tot vernietiging (Besluit bewaren en vernietiging niet-gevoegde stukken d.d. 15 december 1999, Stb. 1999,548). Om dit onderscheid te kunnen maken, dient er een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden door de officier van justitie overeenkomstig artikel 5 van de Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders. Als toelichting hierop is in de Instructie opgenomen dat het enkele feit dat het gesprek een geheimhoudergesprek is niet bij uitsluiting bepalend is voor de beoordeling of de onderschepte communicatie onder het regiem van artikel 218 en daarmee onder artikel 126aa lid 2 van het Wetboek van Strafvordering valt. Daarvoor is de inhoud van de communicatie van doorslaggevend belang.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft om geheimhoudergesprekken inhoudelijk te beoordelen ten einde te voorkomen dat mededelingen die níet onder artikel 126aa lid 2 eerste volzin van het Wetboek van Strafvordering vallen, worden vernietigd, maar is hij hiertoe niet verplicht. Doet de officier dat niet, dan handelt hij naar 's hofs oordeel niet in strijd met de voornoemde Instructie, maar brengt dit wel met zich mee dat alle geheimhoudergesprekken die niet zijn beoordeeld vernietigd dienen te worden, om te voorkomen dat een mededeling die onder de eerste volzin van voornoemd artikel 126aa lid 2 valt bewaard blijft. Nu in het onderhavige onderzoek is gebleken dat in ieder geval beoogd is om inderdaad alle gesprekken te vernietigen, is naar 's hofs oordeel op dit punt niet in strijd met de Instructie of anderszins onzorgvuldig gehandeld.
Voor zover het verweer betreft de tapgesprekken met de dubbele sessienummers 417/418 en 930/931 en het niet tijdig vernietigen van tapgesprekken, is er sprake van onzorgvuldig handelen en van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Door dit verzuim is een voorschrift geschonden dat zag op de bescherming van de belangen van de verdachte. Het hof is echter - anders dan de verdediging - van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte door deze schending is geschaad of nadeel heeft ondervonden. Geen van de gesprekken is immers gebruikt of zal worden gebruikt voor het bewijs en het is niet aannemelijk geworden dat de gesprekken op enigerlei wijze sturing hebben gegeven aan het opsporingsonderzoek. Gelet hierop zal aan het verzuim geen gevolg worden verbonden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan; in het bijzonder omdat niet is gebleken niet aannemelijk is geworden dat er nadere onderzoekshandelingen zijn verricht naar aanleiding van de gesprekken, terwijl de verzuimen vooral een gevolg lijken te zijn geweest van capaciteitsproblemen bij de Unit landelijke interceptie, is de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde. Evenmin zal met het verzuim rekening worden gehouden bij de strafmaat, gelet op de beperkte ernst en het ontbreken van enig nadeel voor de verdachte. Het hof zal derhalve volstaan met de constatering van het verzuim. De ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2010 door de advocaat-generaal overgelegde aanvullende stukken, inhoudende de bevelen tot vernietiging van enkele tapgesprekken die naar boven waren gekomen tijdens een opschoonactie in de tapkamer van de politie Rotterdam en het proces-verbaal van vernietiging, leiden niet tot een andere conclusie, nu deze stukken blijkens de nadere toelichting van de advocaat-generaal ter terechtzitting geen betrekking hebben op de zaak [B]."