ECLI:NL:HR:2011:BR0305

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04516 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad

In deze zaak gaat het om een herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 2 november 2007. De aanvrager, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaren, wegens het doen van aangifte van een strafbaar feit waarvan hij wist dat het niet gepleegd was. De Hoge Raad heeft op 5 juli 2011 de aanvrage tot herziening beoordeeld.

De Hoge Raad stelt vast dat de aanvrage tot herziening niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel vereist dat er nieuwe feiten of omstandigheden worden aangedragen die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan de orde zijn gekomen en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrager heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aan deze vereisten voldoen.

De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk is, omdat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 459 en 460 Sv. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken op 5 juli 2011.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/04516 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 2 november 2007, nummer 07/602462-05, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager bij vonnis van 2 november 2007 onder meer ter zake van "aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.