ECLI:NL:HR:2011:BR0300

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00168 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], was eerder door het Hof veroordeeld voor de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Hof had de aanvrager een taakstraf van zestig uren opgelegd, met de mogelijkheid van dertig dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde ontzegging van drie maanden.

De aanvrage tot herziening werd ingediend op basis van nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 457, 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als een geldig beroep op herziening, omdat deze niet de nodige bewijsstukken bevatten die de grondslag voor herziening zouden kunnen ondersteunen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00168 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2007, nummer 23/000014-05, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 3 januari 2005 - de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft bovendien kennis genomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvrage.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.