ECLI:NL:HR:2011:BR0198

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01314 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], had eerder een veroordeling gekregen voor een overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Het Gerechtshof had de aanvrager veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De aanvrage tot herziening was gebaseerd op gronden die eerder door de Hoge Raad waren beoordeeld in eerdere herzieningsaanvragen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet kon worden ontvangen, omdat deze berustte op dezelfde gronden als eerder aan de Hoge Raad voorgelegd. De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden aangevoerd die niet eerder zijn gebleken en die een ernstig vermoeden wekken dat het onderzoek der zaak anders zou zijn verlopen.

De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken van 15 mei 2007 en 30 september 2008 al eerdere aanvragen tot herziening van het arrest van het Hof afgewezen. De aanvrage werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/01314 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 maart 2002, nummer 21/002150-01, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle, zitting houdende te Lelystad, van 2 oktober 2001 - de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Bij beslissingen van de Hoge Raad van 15 mei 2007, nr. 01925/05 H en van 30 september 2008, nr. 07/12830 H zijn eerdere aanvragen tot herziening van het arrest van het Hof afgewezen onderscheidenlijk niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover de aanvrage steunt op dezelfde gronden die in genoemde beslissingen van 15 mei 2007 en 30 september 2008 ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij niet worden ontvangen. Voor het overige kan hetgeen in de aanvrage is aangevoerd niet worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden welke een ernstig vermoeden wekken als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv, zodat zij ook in zoverre niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.