3.4 Onderdeel 1 richt zich tegen het oordeel van het hof dat [eiser 1] niet bevoegd was de overeenkomsten van 9 augustus 2005 aan te gaan. Onderdeel 2 betreft zijn oordeel met betrekking tot een tegenstrijdig belang. Daaromtrent heeft het hof in het bijzonder het volgende overwogen:
"4.1 Grief VI in het principaal hoger beroep heeft betrekking op het tegenstrijdig belang dat zou hebben bestaan tussen [eiser 1] en M.E. Beheer ten tijde dat [eiser 1] als bestuurder van M.E. Beheer de overeenkomsten van 9 augustus 2005 aanging, zowel direct namens M.E. Beheer als indirect namens Embo van wie M.E. Beheer op haar beurt bestuurder was. Daarmee is deze grief van belang voor verschillende andere grieven en onderwerpen als daar zijn de bevoegdheid van [eiser 1] die overeenkomsten aan te gaan, de gebondenheid van M.E. Beheer en Embo aan die overeenkomsten en de rechtskracht van het daarin voorkomende forumkeuzebeding. Het hof zal daarom deze grief vooraf bespreken.
4.2 De grief richt zich tegen de rechtsoverwegingen 10.26 tot en met 10.33 waarin de eerste rechter besliste dat niet gezegd kan worden dat [eiser 1] een tegenstrijdig belang had bij de aandelentransactie en dat daarom dit verwijt van M.E. Beheer c.s. ongegrond is. Voorts heeft de eerste rechter in deze rechtsoverwegingen, in hoger beroep niet bestreden, beslist dat op grond van de statuten van M.E. Beheer haar bestuurder ook bij aanwezigheid van een tegenstrijdig belang de vennootschap vertegenwoordigt, maar dat de algemene vergadering van aandeelhouders niettemin bevoegd is in dat geval een of meer andere personen aan te wijzen om de vennootschap te vertegenwoordigen.
4.3 Daaraan heeft de eerste rechter toegevoegd dat op het bestuur van de vennootschap de plicht rust de aandeelhoudersvergadering over de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang zo tijdig te informeren dat deze in de gelegenheid is haar bevoegdheid uit te oefenen en dat, als in het onderhavige geval van een tegenstrijdig belang sprake mocht zijn geweest, [eiser 1] aan die informatieplicht in elk geval niet voldaan heeft en dat hem persoonlijk in dat geval een ernstig verwijt treft. In hun reactie op deze grief bestrijden [eiser] c.s. deze beschouwingen. Daartoe wijzen zij erop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 mei 2002 (LJN AD9618) de door de rechtbank bedoelde informatieplicht alleen "in het algemeen" heeft aangenomen waaruit zij afleiden dat het bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. Zij stellen voorts dat [eiser 1] tegenover de erven [betrokkene 1] (te weten [verweerster 4] en [verweerster 5]) steeds volkomen helder is geweest over wat er volgens hem diende te gebeuren ter verbetering van de liquiditeitspositie van de vennootschap en dat hij niet gehouden was hen van stap tot stap te informeren.
4.4 Hoewel [eiser] c.s. deze kritiek op de beschouwingen van de eerste rechter niet als een incidentele grief tegen het bestreden vonnis hebben aangevoerd, wil het hof voor alle volledigheid overwegen dat het deze kritiek niet onderschrijft. Inderdaad heeft de Hoge Raad in het aangehaalde arrest de informatieplicht "in het algemeen" aangenomen, maar anders dan [eiser] c.s. ziet het hof in deze bewoordingen niet een verwijzing naar een zekere beoordelingsvrijheid van het bestuur, maar een verwijzing naar de mogelijkheid dat zich in een bepaald geval omstandigheden voordoen die de informatie overbodig maken, met name en in het bijzonder de omstandigheid dat de aandeelhouders uit anderen hoofde reeds over alle wenselijke informatie beschikken. Dat was in deze zaak niet het geval. Het mag waar zijn dat [eiser 1] zich tegenover de aandeel- en certificaathouders heeft uitgelaten over de liquiditeitspositie van de vennootschap en over de volgens hem bestaande noodzaak met bekwame spoed actie te ondernemen, het mag zelfs waar zijn dat hij, zoals door [eiser] c.s. gesteld, maar door M.E. Beheer c.s. betwist is, gemeld heeft dat het verkopen van dochtervennootschappen daarbij een serieuze optie was, maar niet is gesteld of gebleken dat daarbij ook eigen belangen van [eiser 1] ter sprake zijn gekomen.
4.5 Bij het oordeel of een persoonlijk belang van de bestuurder tegenstrijdig moet worden geacht met dat van de vennootschap, dienen alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Als relevante omstandigheid is door M.E. Beheer c.s. in de eerste plaats aangedragen dat [eiser 3] (die al meer dan vijftien jaar de vaste en belangrijkste zakenpartner van [betrokkene 1] was geweest) en [eiser 1] (die in een groot deel van die periode als [betrokkene 1]s rechterhand fungeerde) elkaar natuurlijk (erg) goed kenden. Dat is niet weersproken, maar die nauwe bekendheid levert op zichzelf geen (tegenstrijdig) belang op. Wel is het een omstandigheid die, indien een tegenstrijdig belang zou bestaan, voor de waardering van het gewicht daarvan een rol kan spelen.
4.6 Voorts voeren M.E. Beheer c.s. aan dat [eiser 1] een eigen belang had, bestaande in het behouden van zijn invloed in de Belgische en Duitse vennootschappen en het profiteren daarvan. Daarin heeft de eerste rechter geen tegenstrijdig belang gezien omdat het feit dat [eiser 1] invloed in de Belgische en Duitse vennootschappen hield, niet het gevolg is van de aandelentransactie, maar van het feit dat [eiser 3] in [eiser 1] in verband met diens kennis van de Belgische projecten de aangewezen persoon zag om de werkzaamheden ten behoeve van de Belgische vennootschappen voort te zetten zoals
[eiser 1] dat gedurende het leven van [betrokkene 1] ten behoeve van M.E. Beheer heeft gedaan.
4.7 Uit de vaststaande feiten volgt dat in de maanden na het overlijden van [betrokkene 1] tussen [eiser 1] als enig - werkelijk of vermeend - bestuurder van M.E. Beheer en de erven [betrokkene 1] als certificaathouders voor alle aandelen in M.E, Beheer ernstige conflicten zijn gerezen. Door [eiser 1] zelf is gesteld dat [verweerster 5] tevergeefs heeft gepoogd zich als bestuurder te laten aanstellen en inschrijven, dat zij en [verweerster 4] in twijfel trokken of [eiser 1] werkelijk door [betrokkene 1] tot bestuurder was benoemd en dat zij de echtheid ter discussie stelden van het aandeelhoudersbesluit waarbij dat gebeurd zou zijn. Op 15 juli 2005 vond een vergadering van certificaathouders plaats waarin een tweede bestuurder voor STAK werd aangewezen, maar over de persoon van een eveneens aan te stellen derde bestuurslid ontstond een zodanig conflict dat het aan de voorzieningenrechter moest worden voorgelegd. [eiser 1] stelde de te hoog opgelopen rekening-courant ten laste van [betrokkene 1] aan de orde en drong aan op oplossing van dat probleem maar de erven suggereerden dat dat probleem door [eiser 1] was gecreëerd. De erven stelden zich op het standpunt dat [eiser 1] formeel geen bestuurder van M.E. Beheer was en confronteerden hem met een op hun verzoek uitgebracht schriftkundig rapport, concluderend dat de handtekening, als die van [betrokkene 1] voorkomend onder de notulen van een op 24 december 2002 gehouden aandeelhoudersvergadering, waarin besloten zou zijn dat [eiser 1] bij overlijden van [betrokkene 1] tijdelijk directeur van M.E. Beheer zou zijn, in werkelijkheid waarschijnlijk niet door [betrokkene 1] vervaardigd zou zijn.
4.8 Uit de in de vorige rechtsoverweging weergegeven feiten kan het hof niet anders concluderen dan dat de positie van [eiser 1] - niet zozeer zijn formele positie als bestuurder, maar zijn feitelijke positie als leidinggevende binnen de organisatie van M.E. Beheer en de door haar gedreven ondememing - zeer wankel was geworden en dat hij redelijke grond had te vrezen dat zijn rol binnen die organisatie binnen afzienbare tijd uitgespeeld zou zijn. Er was daarom voor hem een belangrijk persoonlijk belang mee gemoeid dat een deel van de activiteiten buiten de organisatie en buiten de invloedssfeer van de erven kon worden gebracht zodat hij daarin zijn werkzaamheden zou kunnen voortzetten. De eerste rechter heeft de dringende noodzaak voor M.E. Beheer om de aandelen van IJsselinvest te verkopen niet aannemelijk geacht. De juistheid van dat oordeel, waartegen in incidenteel hoger beroep wordt opgekomen, zal het hof in het midden laten, maar ook als die dringende noodzaak er wel was, was er voor [eiser 1] toch ook een groot persoonlijk belang mee gemoeid dat die verkoop zou slagen en het was voor hem een extra aantrekkelijkheid als dat een verkoop zou zijn aan [eiser 3], met wie hij al jaren zakelijk omging, die hem en zijn kwaliteiten kende en vertrouwen in hem stelde. Hij mocht verwachten dat na verkoop van de Belgische en Duitse activiteiten aan [eiser 3] zijn positie daarin aanmerkelijk sterker zou zijn dan in de organisatie van M.E. Beheer. Dat is ook uitgekomen want hij heeft na de verkoop zijn werkzaamheden kunnen voortzetten en zijn positie was wel zo sterk dat hij na enige tijd een zeer substantiële verhoging van zijn honorarium (immers van € 6.000 naar € 10.000 per maand) wist te verkrijgen.
4.9 Het tegenstrijdig belang had tot gevolg dat [eiser 1] slechts bevoegd was de overeenkomsten aan te gaan indien hij voldaan had aan zijn verplichting de aandeelhoudersvergadering zo tijdig te informeren dat deze in de gelegenheid was haar bevoegdheid uit te oefenen. Zoals door de eerste rechter in rechtsoverweging 10.29 van het bestreden vonnis werd overwogen en door het hof hiervoor onder 4.4 onderschreven, had hij aan die verplichting niet voldaan. Hij was daarom niet bevoegd de overeenkomsten aan te gaan en deze zijn ten opzichte van de vertegenwoordigde vennootschappen, M.E. Beheer en Embo, in beginsel nietig, een nietigheid waarop zij zich ook tegenover derden kunnen beroepen.
4.10 Hierbij moet aangetekend worden dat de uitoefening door een vennootschap van haar bevoegdheid zich op de ongeldigheid van een onbevoegdelijk verrichte rechtshandeling te beroepen onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval echter niet gesteld of gebleken. [Eiser 3] c.s. hebben slechts gesteld dat zij van een tegenstrijdig belang niet op de hoogte waren. Als dat juist is, levert het echter nog niet een dergelijke bijzondere omstandigheid op. [Eiser 3] was al 15 jaar de vaste en belangrijkste zakenpartner van [betrokkene 1] geweest. Hij moet de verhoudingen binnen de ondememingen van [betrokkene 1] op zijn minst globaal gekend hebben en geweten hebben dat de positie van [eiser 1] heel lang en in hoge mate bepaald was geweest door het vertrouwen dat [betrokkene 1] in hem stelde. Maar hij wist ook dat de aandelen van M.E. Beheer weliswaar nog steeds bij dezelfde aandeelhouder, STAK, berustten, maar dat de certificaten alle in andere handen waren overgegaan. Onder die omstandigheden bestond er voor [eiser 3] alle reden tot de onderhavige zeer omvangrijke en ingrijpende transacties niet over te gaan zonder zich ervan te vergewissen dat de aandeelhouder geïnformeerd was en de gelegenheid gehad had desgewenst te interveniëren."