ECLI:NL:HR:2011:BQ9111

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00118
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de strafoplegging in cassatie wegens ontoereikende motivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1979, in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling. De advocaat van de verdachte, mr. M.J.N. Vermeij, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de strafoplegging door het Hof ontoereikend was gemotiveerd. Het Hof had in zijn motivering verwezen naar een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister dat niet bij de stukken zat, en naar een verklaring van de verdachte die niet in het proces-verbaal was vastgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de strafmotivering niet voldeed aan de eisen die de rechtspraak stelt. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging.

De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat de strafoplegging opnieuw kan worden beoordeeld. De overige middelen van cassatie zijn verworpen, omdat de Hoge Raad geen grond aanwezig achtte voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige en volledige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters, en bevestigt dat de Hoge Raad kan ingrijpen wanneer deze motivering tekortschiet.

Uitspraak

13 september 2011
Strafkamer
nr. 11/00118
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 september 2009, nummer 20/000525-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven strafmotivering.
2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd:
- de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 december 2007 eerder ter zake van een vergelijkbaar strafbaar feit als bewezen is verklaard een transactie heeft voldaan - ten aanzien waarvan verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dit terecht was -, terwijl het verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw aan een dergelijk delict schuldig te maken;
- de lange periode waarin en de doortrapte wijze waarop verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat Randstad in hem stelde.
Het hof komt op grond van voormelde overwegingen tot een oplegging van een straf die hoger is dan door en namens de verdachte ter verdediging is bepleit.
Het hof acht de hierna op te leggen straf, zowel wat betreft strafsoort als strafmaat, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in beginsel de enige kenbron is voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen en de inhoud van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachte (vgl. HR 22 november 2005, LJN AU1993, NJ 2006/219).
2.4. Bij de aan de Hoge Raad op de voet van 434, eerste lid, Sv gezonden stukken bevindt zich niet een uittreksel uit het Justitieel documentatieregister van 13 december 2007. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet dat de verdachte, zoals het Hof in aanmerking heeft genomen, wat betreft een in dat uittreksel vermelde transactie ter zake van een "vergelijkbaar strafbaar feit als bewezen is verklaard", heeft verklaard "dat dit terecht was". Een en ander brengt mee dat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.