ECLI:NL:HR:2011:BQ9061
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.R. Leemreis
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en bedrijfsfusiefaciliteit
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X U.A. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 14 september 2010 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 heeft bevestigd. De belanghebbende, X U.A., had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, die door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De kern van het geschil betreft de toepassing van artikel 14, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat de bedrijfsfusiefaciliteit regelt. De belanghebbende stelde dat zij recht had op deze faciliteit bij de overdracht van haar klantenbestand aan G UA. Het Hof oordeelde echter dat de overdracht niet voldeed aan de voorwaarden van de fusiefaciliteit, omdat de uitreiking van lidmaatschapsbewijzen aan de leden niet gelijkwaardig was aan de waarde van het klantenbestand. Dit oordeel werd door de Hoge Raad in cassatie bevestigd.
De Hoge Raad oordeelde dat de overdracht van het klantenbestand niet 'at arm's length' had plaatsgevonden, wat betekent dat de tegenprestatie niet gelijkwaardig was aan de waarde van het overgedragen onderdeel van de onderneming. Daarnaast werd geoordeeld dat de Fusierichtlijn ten tijde van de overdracht niet van toepassing was op coöperaties, waardoor de belanghebbende geen beroep kon doen op deze richtlijn. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.