ECLI:NL:HR:2011:BQ9060

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep door onjuiste ambtelijke informatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter van 22 juli 2009, maar stelde dit te laat in, volgens het Hof. De verdachte voerde aan dat hij onjuiste informatie had ontvangen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CVOM), die hem had verteld dat hij in hoger beroep kon gaan nadat hij de uitspraak thuis had ontvangen. Het Hof oordeelde echter dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het tijdig instellen van het hoger beroep en dat hij had moeten bellen met de rechtbank in plaats van het CVOM.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de onjuiste ambtelijke informatie die de verdachte had ontvangen. De Hoge Raad benadrukte dat de wet bepaalt in welke gevallen en binnen welke termijn een rechtsmiddel kan worden ingesteld, en dat overschrijding van deze termijn in de regel leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken. In dit geval was de Hoge Raad van mening dat de verdachte had gehandeld op basis van de informatie die hij had ontvangen, en dat deze informatie niet zomaar genegeerd kon worden.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, en uitgesproken op 6 december 2011.

Uitspraak

6 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03048
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 mei 2010, nummer 22/004243-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van 22 juli 2009.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het door hem ingestelde hoger beroep, omdat de verdachte niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep heeft ingesteld. De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen was in persoon uitgereikt en daarom had de verdachte binnen 14 dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen.
De verdachte deelt hierop mede:
Het standpunt van de advocaat-generaal is duidelijk. Echter in mijn zaak is er een klein misverstand geweest. Ik heb in principe op de juiste manier gehandeld. Ik heb per brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat ik niet aanwezig kon zijn bij de zitting, omdat ik een vakantie had gepland. De rechtbank heeft besloten om mijn zaak niet aan te houden. Ik heb de dag na de zitting gebeld naar het CVOM. Op dat moment konden ze de uitspraak nog niet meedelen aan mij. Er is toen gezegd dat ik, nadat ik de uitspraak thuis had ontvangen, in hoger beroep kon gaan. Op de brief die ik thuis ontving, stond vermeld dat de uitspraak onherroepelijk was. Toen heb ik nogmaals contact opgenomen en hierop is men het gaan uitzoeken. Achteraf bleek dat men me verkeerde informatie had gegeven. Er is toen aangegeven dat ik een 'buiten termijn beroep' kon instellen. Ik heb gevraagd of men dit op papier wilde zetten voor mij.
Op vragen van de voorzitter:
Ik heb vanaf mijn vakantieadres gebeld met de vraag hoe ik vanaf mijn vakantieadres in hoger beroep kon gaan. Na mijn vakantie ben ik meteen naar de balie van de rechtbank gegaan. Ik heb de mededelingen op de dagvaarding wel gelezen, maar ik heb het misschien niet goed begrepen.
De raadsman van de verdachte deelt mede:
Als door het CVOM aan de verdachte wordt medegedeeld dat hij in hoger beroep kan gaan op het moment dat hij de uitspraak thuis ontvangt, dan kan het te laat instellen van het hoger beroep niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Als het verhaal van de verdachte klopt, dan is het hoger beroep tijdig ingesteld door de verdachte. De verdachte heeft alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht. Hij heeft consistent en netjes gehandeld.
De advocaat-generaal deelt hierop mede:
De verdachte had de gegevens op de dagvaarding goed moeten lezen. Alleen afgaan op de mededeling van een medewerker van justitie is niet voldoende.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad sluit de voorzitter het onderzoek en doet het gerechtshof uitspraak."
2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 22 juli 2009 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 9 juni 2009.
Op de uitgereikte dagvaarding staat duidelijk vermeld hoe, waar en binnen welke termijn hoger beroep moet worden ingesteld. De termijn van 14 dagen voor het instellen van het hoger beroep gaat, indien de dagvaarding in persoon is betekend, lopen op de dag na de uitspraak. De verdachte geeft aan dat hij heeft gebeld met het CVOM, maar hij had moeten bellen met de rechtbank. Het CVOM is belast met de executie en bij het CVOM kon men een dag na de zitting nog niet weten wat de uitspraak was. De informatie van het CVOM, indien deze al gegeven is, is een algemene, niet op de onderhavige zaak toegespitste informatie geweest en had voor de verdachte geen aanleiding mogen zijn om geen verdere stappen te ondernemen, maar afwachtend te zijn. De verdachte heeft door eigen schuld te laat, te weten op 20 augustus 2009, hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3. Vooropgesteld wordt dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462 en HR 7 september 2010, LJN BM6671).
2.4. Het Hof is kennelijk uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven stelling van de verdachte dat hem vóór het verstrijken van de beroepstermijn door een medewerker van het CVOM telefonisch is medegedeeld dat hij in hoger beroep kon gaan nadat hij de uitspraak thuis had ontvangen. Gelet op de omstandigheid dat de verstrekte - onjuiste - ambtelijke informatie afkomstig was van het CVOM dat onderdeel uitmaakt van het openbaar ministerie, is niet zonder meer begrijpelijk het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 6 december 2011.