ECLI:NL:HR:2011:BQ8806
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en zelfstandigheid vrijwaringszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Garretsen, heeft cassatie ingesteld tegen de verwerende partijen, [verweerster 1] en [verweerder 2], die werden bijgestaan door mr. H.J.W. Alt. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de eiser in de loop van de appelprocedure meerderjarig is geworden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, waartegen het cassatieberoep is ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard voor zover dit was ingesteld tegen [verweerster 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1]. Voor het overige werd verwerping van het beroep geadviseerd. De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen niet gegrond verklaard, en oordeelt dat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81 RO.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de zelfstandigheid van vrijwaringszaken.