ECLI:NL:HR:2011:BQ8782

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag na verzoek van de vader

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van gezamenlijk gezag tussen ouders. De vader, verzoeker tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Arnhem, dat op 16 oktober 2009 werd behandeld. De rechtbank had in deze beschikking geoordeeld over de gezagsverhouding tussen de ouders, waarbij de vader het gezamenlijk gezag wenste te beëindigen. De moeder, verweerder in cassatie, had hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om het beroep van de vader te verwerpen.

De zaak werd vervolgens voorgelegd aan het gerechtshof te Arnhem, dat op 31 juli 2010 een beschikking heeft gegeven. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, en heeft de argumenten van de vader in zijn cassatieberoep beoordeeld.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was dat het cassatieberoep verworpen moest worden, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij F.B. Bakels als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

30 september 2011
Eerste Kamer
10/04438
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 186623/FA RK 09-11629 van de rechtbank Arnhem van 16 oktober 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.052.497 van het gerechtshof te Arnhem van 31 juli 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 30 september 2011.