ECLI:NL:HR:2011:BQ8782
Hoge Raad
- Cassatie
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezamenlijk gezag na verzoek van de vader
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van gezamenlijk gezag tussen ouders. De vader, verzoeker tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Arnhem, dat op 16 oktober 2009 werd behandeld. De rechtbank had in deze beschikking geoordeeld over de gezagsverhouding tussen de ouders, waarbij de vader het gezamenlijk gezag wenste te beëindigen. De moeder, verweerder in cassatie, had hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om het beroep van de vader te verwerpen.
De zaak werd vervolgens voorgelegd aan het gerechtshof te Arnhem, dat op 31 juli 2010 een beschikking heeft gegeven. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, en heeft de argumenten van de vader in zijn cassatieberoep beoordeeld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was dat het cassatieberoep verworpen moest worden, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij F.B. Bakels als voorzitter fungeerde.