ECLI:NL:HR:2011:BQ8629

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewijslast van wederrechtelijk verblijf van een vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1955 en wonende te 's-Gravenhage, was beschuldigd van het helpen van een vreemdeling, [betrokkene 1], die wederrechtelijk in Nederland verbleef. De verdachte had in de periode van 14 november 2006 tot en met 7 maart 2007 een kamer verhuurd aan [betrokkene 1] en had ernstige redenen moeten vermoeden dat deze vreemdeling onrechtmatig in Nederland verbleef. De verdediging stelde dat de verdachte te goeder trouw handelde, omdat hij dacht dat [betrokkene 1] in een asielprocedure zat.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] wederrechtelijk was. De verklaring van de verdachte, waarin hij aangaf dat hij papieren had gezien waaruit bleek dat [betrokkene 1] in een asielprocedure zat, werd als relevant beschouwd. Ook de verklaringen van de politie en de verdachte zelf gaven geen eenduidig bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van het verblijf van [betrokkene 1].

De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een verdachte handelde.

Uitspraak

8 november 2011
Strafkamer
nr. 09/05178
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2009, nummer 22/002846-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] in Nederland wederrechtelijk was.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 14 november 2006 tot en met 7 maart 2007 te 's-Gravenhage [betrokkene 1] die wederrechtelijk in Nederland verbleef, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of verblijf in Nederland, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte aan die persoon een kamer, althans enige woonruimte, verhuurd (gelegen aan het adres [a-straat 1] te 's-Gravenhage), althans tegen betaling enige verblijfsaccommodatie aangeboden."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat [betrokkene 1] tijdens de periode van 14 november 2006 tot 7 maart 2007 in een van mijn huizen woonde. Hij betaalde € 130,00 huur per maand. Hij heeft mij papieren laten zien waaruit bleek dat hij in een asielprocedure zat. Ik begrijp dat ik de fout ben ingegaan."
2. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 7 maart 2007 vond een controle plaats in een woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. In de woning werd aangetroffen [betrokkene 1]. Na onderzoek bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gebleken dat vreemdeling [betrokkene 1] onrechtmatig in Nederland verblijft."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"[Betrokkene 1] woont ongeveer 2 à 3 jaar in mijn woning op de [a-straat 1] te Den Haag."
4. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik maak heel soms een kopie van de legitimatiebewijzen van mijn huurders, vroeger wel, maar vind het nu wat zinloos, want ze schrijven zich toch in bij de gemeente, dus ze kunnen niet vluchten. Ik kreeg geen bewijs van de huurders dat ze zich hadden ingeschreven, ik ging er te goeder trouw vanuit dat ze dit zouden doen."
5. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik betaal € 130,00 inclusief per maand voor mijn kamerhuur voor de [a-straat 1] te Den Haag. De huur betaal ik aan [verdachte]. Hij heeft niet om mijn paspoort gevraagd. Ik kon niet tegen hem liegen, ik heb gezegd dat ik in afwachting was van mijn procedure. Hierop is [verdachte] niet meer teruggekomen."
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] in Nederland wederrechtelijk was. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 8 november 2011.