ECLI:NL:HR:2011:BQ8629
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bewijslast van wederrechtelijk verblijf van een vreemdeling in Nederland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1955 en wonende te 's-Gravenhage, was beschuldigd van het helpen van een vreemdeling, [betrokkene 1], die wederrechtelijk in Nederland verbleef. De verdachte had in de periode van 14 november 2006 tot en met 7 maart 2007 een kamer verhuurd aan [betrokkene 1] en had ernstige redenen moeten vermoeden dat deze vreemdeling onrechtmatig in Nederland verbleef. De verdediging stelde dat de verdachte te goeder trouw handelde, omdat hij dacht dat [betrokkene 1] in een asielprocedure zat.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] wederrechtelijk was. De verklaring van de verdachte, waarin hij aangaf dat hij papieren had gezien waaruit bleek dat [betrokkene 1] in een asielprocedure zat, werd als relevant beschouwd. Ook de verklaringen van de politie en de verdachte zelf gaven geen eenduidig bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van het verblijf van [betrokkene 1].
De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een verdachte handelde.