ECLI:NL:HR:2011:BQ8085

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03789
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en beslaglegging door de Ontvanger der Rijksbelastingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en de Ontvanger der Rijksbelastingen. De zaak betreft een geschil over de onrechtmatige daad en de vraag of de Ontvanger door beslag te leggen op geld en dit vervolgens niet terug te betalen, in strijd handelt met de wet. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Breda en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat [eiser] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal J. Spier heeft geadviseerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep, dan wel tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen niet gegrond verklaard, en oordeelt dat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.751,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen en onderstreept de rechtszekerheid in het verbintenissenrecht.

Uitspraak

8 juli 2011
Eerste Kamer
10/03789
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
DE ONTVANGER DER RIJKSBELASTINGEN,
kantoorhoudende te Breda,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Ontvanger.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 188899/HA ZA 08-793 van de rechtbank Breda van 17 december 2008;
b. het arrest in de zaak HD 200.022.699 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 maart 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Ontvanger mede door mr. C.M. Bergman, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep dan wel tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 april 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 1.751,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juli 2011.